Alemán

Traducciones detalladas de Spritze de alemán a neerlandés

Spritze:

Spritze [die ~] sustantivo

  1. die Spritze (Injektionsnadel)
    de injectienaald; de spuit
  2. die Spritze (Injektion)
    de inspuiting; de injectie; de prik; het spuitje
  3. die Spritze (Injektionsspritze)
    het injectiespuitje; de spuit; de injectiespuit
  4. die Spritze (Pistole; Waffe; Knarre; Wehr; Flinte)
    de geweer; het pistool
  5. die Spritze (Brandstoff)
    de brandstoffen; de motorbrandstoffen

Translation Matrix for Spritze:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
brandstoffen Brandstoff; Spritze
geweer Flinte; Knarre; Pistole; Spritze; Waffe; Wehr Flinte; Geschütz; Gewehr; Waffe
injectie Injektion; Spritze
injectienaald Injektionsnadel; Spritze
injectiespuit Injektionsspritze; Spritze
injectiespuitje Injektionsspritze; Spritze
inspuiting Injektion; Spritze
motorbrandstoffen Brandstoff; Spritze
pistool Flinte; Knarre; Pistole; Spritze; Waffe; Wehr
prik Injektion; Spritze
spuit Injektionsnadel; Injektionsspritze; Spritze
spuitje Injektion; Spritze

Sinónimos de "Spritze":


Wiktionary: Spritze


Cross Translation:
FromToVia
Spritze injectiespuit; spuit syringe — hypodermic syringe
Spritze injectiespuit seringue — Instrument avec lequel on injecte ou prélève des substances liquides dans le corps d’un sujet

spritzen:

spritzen verbo (spritze, spritzt, spritzte, spritztet, gespritzt)

  1. spritzen (einspritzen; impfen; einimpfen)
    spuiten; injecteren
    • spuiten verbo (spuit, spoot, spoten, gespoten)
    • injecteren verbo (injecteer, injecteert, injecteerde, injecteerden, geïnjecteerd)
  2. spritzen
    spetteren; spatten
    • spetteren verbo (spetter, spettert, spetterde, spetterden, gespetterd)
    • spatten verbo (spat, spatte, spatten, gespat)
  3. spritzen
  4. spritzen
  5. spritzen (ausspritzen; ausblasen)
    uitspuiten; spuiten
  6. spritzen (sticheln; stecken; stechen; )
    steken; prikken; steken geven
    • steken verbo (steek, steekt, stak, staken, gestoken)
    • prikken verbo (prik, prikt, prikte, prikten, geprikt)
    • steken geven verbo (geef steken, geeft steken, gaf steken, gaven steken, steken gegeven)
  7. spritzen (begießen; besprengen; bewässern; )
    besproeien; water geven; begieten
  8. spritzen (schnelllaufen; rennen; laufen; )
    rennen; hardlopen
    • rennen verbo (ren, rent, rende, renden, gerend)
    • hardlopen verbo (loop hard, loopt hard, liep hard, liepen hard, hardgelopen)
  9. spritzen (aufspritzen)
    opspatten
    • opspatten verbo (spat op, spatte op, spatten op, opgespat)
  10. spritzen (eilen; jagen; laufen; )

Conjugaciones de spritzen:

Präsens
  1. spritze
  2. spritzt
  3. spritzt
  4. spritzen
  5. spritzt
  6. spritzen
Imperfekt
  1. spritzte
  2. spritztest
  3. spritzte
  4. spritzten
  5. spritztet
  6. spritzten
Perfekt
  1. habe gespritzt
  2. hast gespritzt
  3. hat gespritzt
  4. haben gespritzt
  5. habt gespritzt
  6. haben gespritzt
1. Konjunktiv [1]
  1. spritze
  2. spritzest
  3. spritze
  4. spritzen
  5. spritzet
  6. spritzen
2. Konjunktiv
  1. spritzete
  2. spritzetest
  3. spritzete
  4. spritzeten
  5. spritzetet
  6. spritzeten
Futur 1
  1. werde spritzen
  2. wirst spritzen
  3. wird spritzen
  4. werden spritzen
  5. werdet spritzen
  6. werden spritzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde spritzen
  2. würdest spritzen
  3. würde spritzen
  4. würden spritzen
  5. würdet spritzen
  6. würden spritzen
Diverses
  1. spritz!
  2. spritzt!
  3. spritzen Sie!
  4. gespritzt
  5. spritzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for spritzen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
hardlopen Laufen; Rennen
rennen Gerenne; Laufen; Rennen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
begieten begießen; besprengen; bespritzen; besprühen; beträufeln; bewässern; hineingießen; spritzen; sprühen
besproeien begießen; besprengen; bespritzen; besprühen; beträufeln; bewässern; hineingießen; spritzen; sprühen begießen; besprühen; beträufeln
hardlopen eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen
injecteren einimpfen; einspritzen; impfen; spritzen
met spuit een medicijn toedienen spritzen
met water spelen spritzen
opspatten aufspritzen; spritzen
prikken einstechen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; verletzen
rennen eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen rennen; schnell laufen
spatten spritzen
spetteren spritzen
spuiten ausblasen; ausspritzen; einimpfen; einspritzen; impfen; spritzen
steken einstechen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; verletzen
steken geven einstechen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; verletzen
tempo maken eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen
uitspuiten ausblasen; ausspritzen; spritzen
water geven begießen; besprengen; bespritzen; besprühen; beträufeln; bewässern; hineingießen; spritzen; sprühen

Sinónimos de "spritzen":


Wiktionary: spritzen

spritzen
verb
  1. overgankelijk: snel doen stromen

Cross Translation:
FromToVia
spritzen spuiten inject — to take or be administered something by means of injection
spritzen injecteren; inspuiten inject — to administer an injection to
spritzen opspatten; stuiven; verspuiten jaillirsortir impétueusement, parler surtout de l’eau ou de tout autre fluide.