Alemán

Traducciones detalladas de fügen de alemán a neerlandés

fugen:

fugen verbo

  1. fugen (einblenden; einfügen; einstechen; hineinstecken; einschalten)
    invoegen; inbrengen
    • invoegen verbo (voeg in, voegt in, voegde in, voegden in, ingevoegd)
    • inbrengen verbo (breng in, brengt in, bracht in, brachten in, ingebracht)

Translation Matrix for fugen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
inbrengen Einbringen; Hineinbringen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
inbrengen einblenden; einfügen; einschalten; einstechen; fugen; hineinstecken Geld einbringen; beitragen; einbringen; einfuhren; einfädeln; einführen; entgegenhalten; entgegnen; hineintun; introduzieren; vorbringen
invoegen einblenden; einfügen; einschalten; einstechen; fugen; hineinstecken Einfügemodus; Einfügen; auf eine neue Fahrbar wechseln; einfuhren; einfügen; einlegen; einordnen; einschalten; einschieben; einschließen; einsetzen; fügen; schalten

Sinónimos de "fugen":


Wiktionary: fugen

fugen
noun
  1. afwerken van metselwerk

Fugen:

Fugen [das ~] sustantivo

  1. Fugen (Mauern fugen)
    muren voegen; het voegen

Translation Matrix for Fugen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
muren voegen Fugen; Mauern fugen
voegen Fugen; Mauern fugen Mauern; Ziegel mauern
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
voegen beifügen; mauern; zufügen

fügen:

fügen verbo (füge, fügst, fügt, fügte, fügtet, gefügt)

  1. fügen (zusammenfügen; koppeln; verbinden; )
    verbinden; koppelen; samenkoppelen
    • verbinden verbo (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • koppelen verbo (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • samenkoppelen verbo (koppel samen, koppelt samen, koppelde samen, koppelden samen, samengekoppeld)
  2. fügen (einfügen; einschließen; einlegen)
    invoegen; inleggen; tussenleggen
    • invoegen verbo (voeg in, voegt in, voegde in, voegden in, ingevoegd)
    • inleggen verbo (leg in, legt in, legde in, legden in, ingelegd)
    • tussenleggen verbo (leg tussen, legt tussen, legde tussen, legden tussen, tussengelegd)
  3. fügen (unteraus legen; stecken; legen; )
    neerleggen; onderuit halen

Conjugaciones de fügen:

Präsens
  1. füge
  2. fügst
  3. fügt
  4. fügen
  5. fügt
  6. fügen
Imperfekt
  1. fügte
  2. fügtest
  3. fügte
  4. fügten
  5. fügtet
  6. fügten
Perfekt
  1. habe gefügt
  2. hast gefügt
  3. hat gefügt
  4. haben gefügt
  5. habt gefügt
  6. haben gefügt
1. Konjunktiv [1]
  1. füge
  2. fügest
  3. füge
  4. fügen
  5. füget
  6. fügen
2. Konjunktiv
  1. fügte
  2. fügtest
  3. fügte
  4. fügten
  5. fügtet
  6. fügten
Futur 1
  1. werde fügen
  2. wirst fügen
  3. wird fügen
  4. werden fügen
  5. werdet fügen
  6. werden fügen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde fügen
  2. würdest fügen
  3. würde fügen
  4. würden fügen
  5. würdet fügen
  6. würden fügen
Diverses
  1. füge!
  2. fügt!
  3. fügen Sie!
  4. gefügt
  5. fügend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for fügen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
koppelen Ankuppeln
neerleggen Abschießen; Niederschießen; Totschießen
verbinden verbinden
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
inleggen einfügen; einlegen; einschließen; fügen einlegen; einmachen; konservieren
invoegen einfügen; einlegen; einschließen; fügen Einfügemodus; Einfügen; auf eine neue Fahrbar wechseln; einblenden; einfuhren; einfügen; einordnen; einschalten; einschieben; einsetzen; einstechen; fugen; hineinstecken; schalten
koppelen aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen Link; Verknüpfen; andocken; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; einlegen; ketten; koppeln; verketten; verknüpfen; zuordnen; zusammenfügen
neerleggen ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; austreiben; beisetzen; bergen; bewahren; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; hinterlegen; installieren; lagern; legen; niederlegen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen
onderuit halen ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen
samenkoppelen aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen
tussenleggen einfügen; einlegen; einschließen; fügen
verbinden aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen anbinden; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anketten; anknöpfen; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; heften; ketten; knoten; schnüren; verankern; verbinden; verketten; verknoten; zusammenbinden; zusammenfügen
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
koppelen Kopplung; Verlinkung

Sinónimos de "fügen":


Wiktionary: fügen


Cross Translation:
FromToVia
fügen verenigen; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; koppelen accouplerjoindre deux choses ensemble.
fügen aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.

Traducciones relacionadas de fügen