Alemán

Traducciones detalladas de provozieren de alemán a neerlandés

provozieren:

provozieren verbo (provoziere, provozierst, provoziert, provozierte, provoziertet, provoziert)

  1. provozieren (piesacken; ärgern; triezen; )
    uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; sarren; tergen
    • uitdagen verbo (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
    • pesten verbo (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen verbo (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • treiteren verbo (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tarten verbo (tart, tartte, tartten, getart)
    • stangen verbo
    • jennen verbo (jen, jent, jende, jenden, gejend)
    • zieken verbo (ziek, ziekt, ziekte, ziekten, geziekt)
    • sarren verbo (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
    • tergen verbo (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
  2. provozieren (anreizen; herausfordern; herauslocken; )
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot verbo (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren verbo (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken verbo (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen verbo (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen verbo (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)

Conjugaciones de provozieren:

Präsens
  1. provoziere
  2. provozierst
  3. provoziert
  4. provozieren
  5. provoziert
  6. provozieren
Imperfekt
  1. provozierte
  2. provoziertest
  3. provozierte
  4. provozierten
  5. provoziertet
  6. provozierten
Perfekt
  1. habe provoziert
  2. hast provoziert
  3. hat provoziert
  4. haben provoziert
  5. habt provoziert
  6. haben provoziert
1. Konjunktiv [1]
  1. provoziere
  2. provozierest
  3. provoziere
  4. provozieren
  5. provozieret
  6. provozieren
2. Konjunktiv
  1. provozierte
  2. provoziertest
  3. provozierte
  4. provozierten
  5. provoziertet
  6. provozierten
Futur 1
  1. werde provozieren
  2. wirst provozieren
  3. wird provozieren
  4. werden provozieren
  5. werdet provozieren
  6. werden provozieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde provozieren
  2. würdest provozieren
  3. würde provozieren
  4. würden provozieren
  5. würdet provozieren
  6. würden provozieren
Diverses
  1. provozier!
  2. provoziert!
  3. provozieren Sie!
  4. provoziert
  5. provozierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for provozieren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
ophitsen Anstiften; Anstiftung
plagen Marter; Plagen; Qualen; Torturen
provoceren Provozieren
treiteren Piesacken; Quälen; Sekkieren
uitlokken Provozieren
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanleiding geven tot anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
jennen piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
ophitsen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufpeitschen; aufputschen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwiegeln; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen
pesten piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
plagen piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
provoceren anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen jemanden zu etwas ermuntern; provuzieren
sarren piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
stangen piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
tarten piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
tergen piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
treiteren piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
uitdagen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; stimulieren; striezen; triezen; veranlassen; verursachen; zusetzen; ärgern
uitlokken anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
zieken piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern

Sinónimos de "provozieren":


Wiktionary: provozieren

provozieren
verb
  1. (transitiv) (zu einer unüberlegten Handlung oder Reaktion) herausfordern, reizen

Cross Translation:
FromToVia
provozieren uitlokken provoke — to cause to become angry
provozieren ergeren; verontwaardigen; aanstoken; irriteren; ophitsen; op stang jagen; prikkelen; sarren; plagen; agaceren agaceraffecter d’une irritation nerveuse.

Provozieren: