Alemán

Traducciones detalladas de strecken de alemán a neerlandés

strecken:

strecken verbo (strecke, streckst, streckt, streckte, strecktet, gestreckt)

  1. strecken
    strekken
    • strekken verbo (strek, strekt, strekte, strekten, gestrekt)
  2. strecken
    uitrekken
    • uitrekken verbo (rek uit, rekt uit, rekte uit, rekten uit, uitgerekt)
  3. strecken (beziehen; anspannen; spannen; dehnen; aufziehen)
    spannen; opspannen
    • spannen verbo (span, spant, spande, spanden, gespannen)
    • opspannen verbo (span op, spant op, spande op, spanden op, opgespannen)
  4. strecken (verdünnen; verlängern)
    verdunnen; versnijden; verwateren; aanlengen
    • verdunnen verbo (verdun, verdunt, verdunde, verdunden, verdund)
    • versnijden verbo (versnijd, versnijdt, versneed, versneden, versneden)
    • verwateren verbo (verwater, verwatert, verwaterde, verwaterden, verwaterd)
    • aanlengen verbo (leng aan, lengt aan, lengde aan, lengden aan, aangelengd)
  5. strecken (sticheln; stecken; stechen; )
    steken; prikken; steken geven
    • steken verbo (steek, steekt, stak, staken, gestoken)
    • prikken verbo (prik, prikt, prikte, prikten, geprikt)
    • steken geven verbo (geef steken, geeft steken, gaf steken, gaven steken, steken gegeven)
  6. strecken (recken; dehnen)
  7. strecken (verklammern; spannen; dehnen; )
    krammen; met een kram vastmaken
  8. strecken (aufwickeln; beheben; abhelfen; )
    verhelpen
    • verhelpen verbo (verhelp, verhelpt, verhielp, verhielpen, verholpen)

Conjugaciones de strecken:

Präsens
  1. strecke
  2. streckst
  3. streckt
  4. strecken
  5. streckt
  6. strecken
Imperfekt
  1. streckte
  2. strecktest
  3. streckte
  4. streckten
  5. strecktet
  6. streckten
Perfekt
  1. habe gestreckt
  2. hast gestreckt
  3. hat gestreckt
  4. haben gestreckt
  5. habt gestreckt
  6. haben gestreckt
1. Konjunktiv [1]
  1. strecke
  2. streckest
  3. strecke
  4. strecken
  5. strecket
  6. strecken
2. Konjunktiv
  1. streckte
  2. strecktest
  3. streckte
  4. streckten
  5. strecktet
  6. streckten
Futur 1
  1. werde strecken
  2. wirst strecken
  3. wird strecken
  4. werden strecken
  5. werdet strecken
  6. werden strecken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde strecken
  2. würdest strecken
  3. würde strecken
  4. würden strecken
  5. würdet strecken
  6. würden strecken
Diverses
  1. streck!
  2. streckt!
  3. strecken Sie!
  4. gestreckt
  5. streckend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for strecken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
spannen Gespänne; Paare
uitrekken Ausrecken
verhelpen Abhelfen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanlengen strecken; verdünnen; verlängern
krammen anspannen; aufziehen; dehnen; fortziehen; krampen; spannen; strecken; verklammern
met een kram vastmaken anspannen; aufziehen; dehnen; fortziehen; krampen; spannen; strecken; verklammern
opspannen anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken
prikken einstechen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; verletzen
spannen anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken
steken einstechen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; verletzen
steken geven einstechen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; verletzen
strekken strecken
uitrekken strecken ausdehnen; recken; verlängern
verdunnen strecken; verdünnen; verlängern
verhelpen abhelfen; abstellen; anmachen; aufrollen; aufwickeln; beheben; eindrehen; emporheben; heben; hochbinden; hochkrempeln; hochnehmen; lernen; staken; strecken
versnijden strecken; verdünnen; verlängern verschneiden
verwateren strecken; verdünnen; verlängern
zich uitrekken dehnen; recken; strecken

Sinónimos de "strecken":


Wiktionary: strecken

strecken
verb
  1. door trekken of uitstrekken groter maken

Cross Translation:
FromToVia
strecken strekken stretch — lengthen by pulling
strecken rekken stretch — get more than expected from a limited resource
strecken smeren; besmeren; doorsmeren; spreiden; ontvouwen; uitspreiden; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; ophouden; rekken; strekken; uitsteken; uitstrekken; verdunnen; versnijden; verwateren étendre — Traductions à trier suivant le sens

Strecken:

Strecken [die ~] sustantivo

  1. die Strecken (Straßen; Wege)
    de wegen; de rijwegen
    • wegen [de ~] sustantivo, plural
    • rijwegen [de ~] sustantivo, plural
  2. die Strecken (Bahnstrecken)
    de baanvakken
  3. die Strecken

Translation Matrix for Strecken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
baanvakken Bahnstrecken; Strecken
rijwegen Straßen; Strecken; Wege
wegen Straßen; Strecken; Wege
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
Uitrekken Strecken
wegen wiegen

Sinónimos de "Strecken":