Alemán

Traducciones detalladas de anfügen de alemán a neerlandés

anfügen:

anfügen verbo (füge an, fügst an, fügt an, fügte an, fügtet an, angefügt)

  1. anfügen (hinzufügen; zufügen; beifügen; )
    toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; bijdoen
    • toevoegen verbo (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijsluiten verbo
    • bijvoegen verbo (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • erbij voegen verbo (voeg erbij, voegt erbij, voegde erbij, voegden erbij, erbij gevoegd)
    • bijdoen verbo (doe bij, doet bij, deed bij, deden bij, bijgedaan)
  2. anfügen (zufügen; hinzufügen; beifügen; )
    bijmengen; aan mengsel toevoegen
  3. anfügen (aufzählen; hinzufügen; addieren; )
    optellen; bijtellen; erbij tellen; bijrekenen
    • optellen verbo (tel op, telt op, telde op, telden op, opgeteld)
    • bijtellen verbo (tel bij, telt bij, telde bij, telden bij, bijgeteld)
    • erbij tellen verbo (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • bijrekenen verbo (reken bij, rekent bij, rekende bij, rekenden bij, bijgerekend)
  4. anfügen (hinzufügen; einschließen; beifügen; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen verbo (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen verbo (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten verbo (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten verbo
  5. anfügen
    toevoegen
    • toevoegen verbo (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
  6. anfügen
    toevoegen; bijvoegen
    • toevoegen verbo (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen verbo (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)

Conjugaciones de anfügen:

Präsens
  1. füge an
  2. fügst an
  3. fügt an
  4. fügen an
  5. fügt an
  6. fügen an
Imperfekt
  1. fügte an
  2. fügtest an
  3. fügte an
  4. fügten an
  5. fügtet an
  6. fügten an
Perfekt
  1. habe angefügt
  2. hast angefügt
  3. hat angefügt
  4. haben angefügt
  5. habt angefügt
  6. haben angefügt
1. Konjunktiv [1]
  1. füge an
  2. fügest an
  3. füge an
  4. fügen an
  5. füget an
  6. fügen an
2. Konjunktiv
  1. fügte an
  2. fügtest an
  3. fügte an
  4. fügten an
  5. fügtet an
  6. fügten an
Futur 1
  1. werde anfügen
  2. wirst anfügen
  3. wird anfügen
  4. werden anfügen
  5. werdet anfügen
  6. werden anfügen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anfügen
  2. würdest anfügen
  3. würde anfügen
  4. würden anfügen
  5. würdet anfügen
  6. würden anfügen
Diverses
  1. füg an!
  2. fügt an!
  3. fügen Sie an!
  4. angefügt
  5. anfügend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

anfügen [das ~] sustantivo

  1. anfügen
    aanvoegen

Translation Matrix for anfügen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanvoegen anfügen
bijvoegen Aneinanderreihen; Anfügen
toevoegen Aneinanderreihen; Anfügen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aan mengsel toevoegen anfügen; beifügen; beigeben; beimischen; hineintun; hinzufügen; hinzukommen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen
bijdoen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen
bijmengen anfügen; beifügen; beigeben; beimischen; hineintun; hinzufügen; hinzukommen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen
bijrekenen addieren; anfügen; aufzählen; beifügen; beigeben; beilegen; hinzufügen; hinzuzählen; zurechnen; zusammenzählen
bijsluiten anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln; zufügen; zugeben; zulegen
bijtellen addieren; anfügen; aufzählen; beifügen; beigeben; beilegen; hinzufügen; hinzuzählen; zurechnen; zusammenzählen
bijvoegen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln; zufügen; zugeben; zulegen anschließen; beifügen
erbij tellen addieren; anfügen; aufzählen; beifügen; beigeben; beilegen; hinzufügen; hinzuzählen; zurechnen; zusammenzählen beifügen; hinzufügen; hinzuzählen; mitrechnen; mitzählen
erbij voegen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen
insluiten anfügen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln einbetten; einhegen; einkreisen; einpferchen; einrahmen; einschließen; einsäumen; umfassen; umringen; umschließen
optellen addieren; anfügen; aufzählen; beifügen; beigeben; beilegen; hinzufügen; hinzuzählen; zurechnen; zusammenzählen vertikal addieren
toevoegen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln; zufügen; zugeben; zulegen beifügen; hinzufügen; hinzuzählen; komplettieren; mitrechnen; mitzählen; vervollständigen; zufügen

Sinónimos de "anfügen":


Wiktionary: anfügen


Cross Translation:
FromToVia
anfügen bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen adjoindre — À trier
anfügen eraan toevoegen; aanbouwen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen ajoutermettre en plus.
anfügen aanpassen; adapteren; aanbrengen; accommoderen ajusteraccommoder une chose, en sorte qu’elle s’adapter à une autre.
anfügen aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.