Alemán

Traducciones detalladas de klemmen de alemán a neerlandés

klemmen:

klemmen verbo (klemme, klemmst, klemmt, klemmte, klemmtet, geklemmt)

  1. klemmen (mit jemandem ringen; kämpfen; drücken; )
    worstelen; met iemand worstelen
  2. klemmen (drücken; quetschen)
    persen
    • persen verbo (pers, perst, perste, persten, geperst)
  3. klemmen (wegkappern; grapschen; krallen)
    grissen; grijpen; jatten; snaaien; pikken; wegkapen; graaien
    • grissen verbo (gris, grist, grisde, grisden, gegrist)
    • grijpen verbo (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • jatten verbo (jat, jatte, jatten, gejat)
    • snaaien verbo (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • pikken verbo (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • wegkapen verbo (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • graaien verbo (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
  4. klemmen (kneifen; zwicken; zwacken)
    nijpen
    • nijpen verbo (nijp, nijpt, neep, nepen, genepen)
  5. klemmen (feststecken; anstecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen)
    vastpinnen; vastprikken; vastspelden
    • vastpinnen verbo (pin vast, pint vast, pinde vast, pinden vast, vastgepind)
    • vastprikken verbo (prik vast, prikt vast, prikte vast, prikten vast, vastgeprikt)
    • vastspelden verbo (speld vast, speldt vast, speldde vast, speldden vast, vastgespeld)

Conjugaciones de klemmen:

Präsens
  1. klemme
  2. klemmst
  3. klemmt
  4. klemmen
  5. klemmt
  6. klemmen
Imperfekt
  1. klemmte
  2. klemmtest
  3. klemmte
  4. klemmten
  5. klemmtet
  6. klemmten
Perfekt
  1. habe geklemmt
  2. hast geklemmt
  3. hat geklemmt
  4. haben geklemmt
  5. habt geklemmt
  6. haben geklemmt
1. Konjunktiv [1]
  1. klemme
  2. klemmest
  3. klemme
  4. klemmen
  5. klemmet
  6. klemmen
2. Konjunktiv
  1. klemmte
  2. klemmtest
  3. klemmte
  4. klemmten
  5. klemmtet
  6. klemmten
Futur 1
  1. werde klemmen
  2. wirst klemmen
  3. wird klemmen
  4. werden klemmen
  5. werdet klemmen
  6. werden klemmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde klemmen
  2. würdest klemmen
  3. würde klemmen
  4. würden klemmen
  5. würdet klemmen
  6. würden klemmen
Diverses
  1. klemm!
  2. klemmt!
  3. klemmen Sie!
  4. geklemmt
  5. klemmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for klemmen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
grijpen Arestieren
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
graaien grapschen; klemmen; krallen; wegkappern grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen
grijpen grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abfangen; anfassen; anpacken; begreifen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festgreifen; festhalten; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; zugreifen; zulangen; überlisten
grissen grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; einstecken
jatten grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten
met iemand worstelen drehen; drücken; klemmen; kämpfen; mit jemandem ringen; ringen; schwingen; winden; wringen
nijpen klemmen; kneifen; zwacken; zwicken
persen drücken; klemmen; quetschen ausdrücken; auspressen; pressen; quetschen
pikken grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; einstecken; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten
snaaien grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; abstauben; abstäuben; enteignen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen
vastpinnen anstecken; festheften; feststecken; klemmen; mit einer Stecknadel befestigen
vastprikken anstecken; festheften; feststecken; klemmen; mit einer Stecknadel befestigen
vastspelden anstecken; festheften; feststecken; klemmen; mit einer Stecknadel befestigen
wegkapen grapschen; klemmen; krallen; wegkappern abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten
worstelen drehen; drücken; klemmen; kämpfen; mit jemandem ringen; ringen; schwingen; winden; wringen kämpfen; ringen; schwingen

Sinónimos de "klemmen":


Wiktionary: klemmen


Cross Translation:
FromToVia
klemmen nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken; dringen; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; bijschuiven; insluiten; opsluiten; wegbergen; wegsluiten; bergen; opbergen; aaneensluiten; binden; verdichten serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).