Resumen
Inglés a neerlandés:   más información...
  1. pit:
  2. Wiktionary:
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. pit:
  2. pitten:
  3. Wiktionary:


Inglés

Traducciones detalladas de pit de inglés a neerlandés

pit:

pit [the ~] sustantivo

  1. the pit (stone; kernel; pip)
    de pit; vruchtenpit
  2. the pit (mine)
    de mijn; mijngroeve; de groeve
  3. the pit (mineshaft; mine)
    de groeve; de mijnschacht
  4. the pit
    de springbak

Translation Matrix for pit:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
groeve mine; mineshaft; pit furrow; groove; quarry; stone pit
mijn mine; pit mining operation
mijngroeve mine; pit
mijnschacht mine; mineshaft; pit
pit kernel; pip; pit; stone ardor; ardour; assiduity; diligence; fervor; fervour; kernel; pip; pith; seed; stone; wick; zeal; zest; élan
springbak pit
vruchtenpit kernel; pip; pit; stone
- Hell; Inferno; cavity; colliery; endocarp; fossa; infernal region; nether region; orchestra pit; perdition; pitfall; quarry; stone; stone pit
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
- mark; match; oppose; play off; pock; scar; stone
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
mijn my
- mine; shaft

Palabras relacionadas con "pit":

  • pits

Sinónimos de "pit":


Antónimos de "pit":

  • Heaven

Definiciones relacionadas de "pit":

  1. a workplace consisting of a coal mine plus all the buildings and equipment connected with it1
  2. lowered area in front of a stage where an orchestra accompanies the performers1
  3. a surface excavation for extracting stone or slate1
  4. a trap in the form of a concealed hole1
  5. (auto racing) an area at the side of a racetrack where the race cars are serviced and refueled1
  6. (commodity exchange) the part of the floor of a commodity exchange where trading in a particular commodity is carried on1
  7. an enclosure in which animals are made to fight1
  8. (Christianity) the abode of Satan and the forces of evil; where sinners suffer eternal punishment1
    • a demon from the depths of the pit1
  9. a sizeable hole (usually in the ground)1
    • they dug a pit to bury the body1
  10. the hard inner (usually woody) layer of the pericarp of some fruits (as peaches or plums or cherries or olives) that contains the seed1
  11. a concavity in a surface (especially an anatomical depression)1
  12. remove the pits from1
    • pit plums and cherries1
  13. set into opposition or rivalry1
    • pit a chess player against the Russian champion1
  14. mark with a scar1

Wiktionary: pit

pit
noun
  1. hole in the ground
  2. area at a motor racetrack used for refueling and repairing the vehicles during a race
  3. the stone of a drupaceous fruit

Cross Translation:
FromToVia
pit groeve Grubenatürliche oder künstlich angelegte Vertiefung im Erdboden
pit gat; hol; holte; kuil; put creuxcavité, concavité, trou.
pit kern; pit noyau — Partie centrale, dure, d’une drupe et qui contient une amande. On oppose le noyau au pépin de la baie.
pit put puits — Trou pour tirer de l'eau
pit pitje; korrel; pit; zaadkorrel pépinsemence qui se trouver à l'intérieur de certains fruits.

Traducciones relacionadas de pit



Neerlandés

Traducciones detalladas de pit de neerlandés a inglés

pit:

pit [de ~] sustantivo

  1. de pit (vruchtenpit)
    the pit; the kernel; the stone; the pip
    • pit [the ~] sustantivo
    • kernel [the ~] sustantivo
    • stone [the ~] sustantivo
    • pip [the ~] sustantivo
  2. de pit (binnenste van een vrucht)
    the seed; the pip; the stone
    • seed [the ~] sustantivo
    • pip [the ~] sustantivo
    • stone [the ~] sustantivo
  3. de pit (elan; vuur; gloed; vlam)
    the élan; the diligence; the fervour; the ardor; the zeal; the zest; the assiduity; the ardour; the fervor
    • élan [the ~] sustantivo
    • diligence [the ~] sustantivo
    • fervour [the ~] sustantivo, británico
    • ardor [the ~] sustantivo, americano
    • zeal [the ~] sustantivo
    • zest [the ~] sustantivo
    • assiduity [the ~] sustantivo
    • ardour [the ~] sustantivo, británico
    • fervor [the ~] sustantivo, americano
  4. de pit (kaarsenpit)
    the wick; the kernel; the pip; the pith
    • wick [the ~] sustantivo
    • kernel [the ~] sustantivo
    • pip [the ~] sustantivo
    • pith [the ~] sustantivo
  5. de pit (kaarsenpit; lemmet)
    the wick
    • wick [the ~] sustantivo

Translation Matrix for pit:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
ardor elan; gloed; pit; vlam; vuur drift; genegenheid; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; innigheid; liefde; lust; overgave; passie; vurigheid; vuur; wellust
ardour elan; gloed; pit; vlam; vuur drift; genegenheid; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; innigheid; liefde; lust; overgave; passie; vurigheid; vuur; wellust
assiduity elan; gloed; pit; vlam; vuur ijver; ijverigheid; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid
diligence elan; gloed; pit; vlam; vuur activiteit; ambitie; arbeid; arbeidzaamheid; aspiratie; bedrijvigheid; bezigheid; devotie; genegenheid; ijver; ijverigheid; inzet; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; overgave; streven; toegewijdheid; toewijding; trouw; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid; zorgzaamheid
fervor elan; gloed; pit; vlam; vuur animo; belangstelling; fascinatie; felheid; geboeidheid; genegenheid; heftigheid; hevigheid; ijver; ijverigheid; innigheid; intensiteit; interesse; kracht; liefde; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid; zin
fervour elan; gloed; pit; vlam; vuur animo; belangstelling; fascinatie; felheid; geboeidheid; genegenheid; heftigheid; hevigheid; ijver; ijverigheid; innigheid; intensiteit; interesse; kracht; liefde; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid; zin
kernel kaarsenpit; pit; vruchtenpit binnenste; kern; kernel; lont; ontsteking
pip binnenste van een vrucht; kaarsenpit; pit; vruchtenpit lont; ontsteking
pit pit; vruchtenpit groeve; mijn; mijngroeve; mijnschacht; springbak
pith kaarsenpit; pit beenmerg; binnenste; kern; lont; ontsteking
seed binnenste van een vrucht; pit kiem; seed; sperma; zaad
stone binnenste van een vrucht; pit; vruchtenpit baksteen; gesteente; kei; rolsteen; rots; rotsblok; steen
wick kaarsenpit; lemmet; pit boomwol; katoen; katoenstof; kousje; lampenkousje; lont; ontsteking
zeal elan; gloed; pit; vlam; vuur activiteit; arbeid; bedrijvigheid; bezetenheid; bezigheid; drift; hartstocht; ijver; ijverigheid; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; obsessie; passie; vlijt; vlijtigheid; vuur; werklust; werkzaamheid
zest elan; gloed; pit; vlam; vuur drift; hartstocht; houtvuur; krachtdadigheid; passie; voortvarendheid; vuur
élan elan; gloed; pit; vlam; vuur
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
seed seeden
stone met stenen bekogelen; ontpitten; pitten; stenigen
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
stone stenen
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
zeal toegewijd

Palabras relacionadas con "pit":


Wiktionary: pit

pit
noun
  1. zaadhoudende kern van verschillende vruchten
  2. lont van een kaars
pit
noun
  1. seed
  2. area at a motor racetrack used for refueling and repairing the vehicles during a race
  3. the stone of a drupaceous fruit
  4. centre of some fruits

Cross Translation:
FromToVia
pit nucleus; core Kern — zentraler Hauptbestandteil eines Ganzen
pit grain; granule; pip; speck; squall grainfruit et semence des céréales contenu dans l’épi ; des légumineuses.
pit seed; semen; sperm; grain; granule; pip; speck graine — Ovule fécondé qui donne de nouvelles plantes après dispersion et germination.
pit pit; stone; nucleus; kernel; core; gist; heart; nub; pith noyau — Partie centrale, dure, d’une drupe et qui contient une amande. On oppose le noyau au pépin de la baie.
pit pit; grain; granule; pip; speck pépinsemence qui se trouver à l'intérieur de certains fruits.
pit meat; heart suc — quintessence, ce qu’il y a de substantiel dans une chose
pit juice; sap sèveliquide nutritif formé des sucs que les racines puiser dans le sol et répandre dans toutes les parties d’un végétal.

pit forma de pitten:

pitten verbo (pit, pitte, pitten, gepit)

  1. pitten (ontpitten)
    to stone
    • stone verbo (stones, stoned, stoning)
  2. pitten (maffen; slapen; meuren)
    to sleep; to be asleep; to snooze
    • sleep verbo (sleeps, slept, sleeping)
    • be asleep verbo (is asleep, being asleep)
    • snooze verbo (snoozes, snoozed, snoozing)

Conjugaciones de pitten:

o.t.t.
  1. pit
  2. pit
  3. pit
  4. pitten
  5. pitten
  6. pitten
o.v.t.
  1. pitte
  2. pitte
  3. pitte
  4. pitten
  5. pitten
  6. pitten
v.t.t.
  1. heb gepit
  2. hebt gepit
  3. heeft gepit
  4. hebben gepit
  5. hebben gepit
  6. hebben gepit
v.v.t.
  1. had gepit
  2. had gepit
  3. had gepit
  4. hadden gepit
  5. hadden gepit
  6. hadden gepit
o.t.t.t.
  1. zal pitten
  2. zult pitten
  3. zal pitten
  4. zullen pitten
  5. zullen pitten
  6. zullen pitten
o.v.t.t.
  1. zou pitten
  2. zou pitten
  3. zou pitten
  4. zouden pitten
  5. zouden pitten
  6. zouden pitten
en verder
  1. is gepit
diversen
  1. pit!
  2. pitt!
  3. gepit
  4. pittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pitten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
sleep slaap; slaapstand; winterslaap
stone baksteen; binnenste van een vrucht; gesteente; kei; pit; rolsteen; rots; rotsblok; steen; vruchtenpit
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
be asleep maffen; meuren; pitten; slapen
sleep maffen; meuren; pitten; slapen
snooze maffen; meuren; pitten; slapen doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen; uitstellen; verborgen aanwezig zijn
stone ontpitten; pitten met stenen bekogelen; stenigen
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
stone stenen

Palabras relacionadas con "pitten":


Wiktionary: pitten


Cross Translation:
FromToVia
pitten sleep; be asleep dormir — Se reposer dans un état inconscient