Inglés

Traducciones detalladas de sprout de inglés a neerlandés

sprout:

sprout [the ~] sustantivo

  1. the sprout (cutting; shoot)
    de spruit; de scheut; de stekje; de loot
  2. the sprout (cutting; sprig; shoot)
    de spruit; de scheut; het plantestekje; jonge plant; de schoot; de stek
  3. the sprout (blossom; grow)
    de bloesem

to sprout verbo (sprouts, sprouted, sprouting)

  1. to sprout (decend from; originate from; derive from; spring from)
    voortkomen; afstammen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten; spruiten
    • voortkomen verbo (kom voort, komt voort, kwam voort, kwamen voort, voortgekomen)
    • afstammen verbo (stam af, stamt af, stamde af, stamden af, afgestamd)
    • afkomstig zijn verbo (ben afkomstig, bent afkomstig, is afkomstig, was afkomstig, waren afkomstig, afkomstig geweest)
    • stammen verbo (stam, stamt, stamde, stamden, gestamd)
    • ontspruiten verbo (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)
    • spruiten verbo (spruit, sproot, sproten, gesproten)
  2. to sprout (germinate; originate; bud; come up; spring)
    ontkiemen; uit de kiem te voorschijn komen; kiemen
  3. to sprout
    opschieten; uit de grond schieten; omhoog schieten
    • opschieten verbo (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • uit de grond schieten verbo (schiet uit de grond, schoot uit de grond, schoten uit de grond, uit de grond geschoten)
    • omhoog schieten verbo (schiet omhoog, schoot omhoog, schoten omhoog, omhoog geschoten)

Conjugaciones de sprout:

present
  1. sprout
  2. sprout
  3. sprouts
  4. sprout
  5. sprout
  6. sprout
simple past
  1. sprouted
  2. sprouted
  3. sprouted
  4. sprouted
  5. sprouted
  6. sprouted
present perfect
  1. have sprouted
  2. have sprouted
  3. has sprouted
  4. have sprouted
  5. have sprouted
  6. have sprouted
past continuous
  1. was sprouting
  2. were sprouting
  3. was sprouting
  4. were sprouting
  5. were sprouting
  6. were sprouting
future
  1. shall sprout
  2. will sprout
  3. will sprout
  4. shall sprout
  5. will sprout
  6. will sprout
continuous present
  1. am sprouting
  2. are sprouting
  3. is sprouting
  4. are sprouting
  5. are sprouting
  6. are sprouting
subjunctive
  1. be sprouted
  2. be sprouted
  3. be sprouted
  4. be sprouted
  5. be sprouted
  6. be sprouted
diverse
  1. sprout!
  2. let's sprout!
  3. sprouted
  4. sprouting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

sprout adj.

  1. sprout (germinated)

Translation Matrix for sprout:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afstammen descent; lineage
bloesem blossom; grow; sprout
jonge plant cutting; shoot; sprig; sprout
loot cutting; shoot; sprout branch; limb; offspring; progeny; scion; shoot; spray; sprig; stick; twig
plantestekje cutting; shoot; sprig; sprout
scheut cutting; shoot; sprig; sprout
schoot cutting; shoot; sprig; sprout bolt; catch; clasp-fastening; lap; latch; spring-bolt; tongue; uterus; womb
spruit cutting; shoot; sprig; sprout
spruiten cuttings; descent; lineage; shoots; sprigs
stammen tree-trunks; tribes; trunks
stek cutting; shoot; sprig; sprout asylum; free port; haven of refuge; hiding place; lurking-place; port of distress; port of refuge; refuge; safety zone; shelter; underground shelter
stekje cutting; shoot; sprout
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afkomstig zijn decend from; derive from; originate from; spring from; sprout
afstammen decend from; derive from; originate from; spring from; sprout
kiemen bud; come up; germinate; originate; spring; sprout
omhoog schieten sprout
ontkiemen bud; come up; germinate; originate; spring; sprout
ontspruiten decend from; derive from; originate from; spring from; sprout arise from; evolve out of; originate from; stem from
opschieten sprout hasten; hurry; hurry up; rush
spruiten decend from; derive from; originate from; spring from; sprout arise from; descend from; sprout from
stammen decend from; derive from; originate from; spring from; sprout
uit de grond schieten sprout
uit de kiem te voorschijn komen bud; come up; germinate; originate; spring; sprout
voortkomen decend from; derive from; originate from; spring from; sprout come into being; come into existance; originate
- bourgeon; burgeon forth; germinate; pullulate; shoot; spud; stock
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
schoot lap
- shoot
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
ontkiemd germinated; sprout

Palabras relacionadas con "sprout":


Sinónimos de "sprout":


Definiciones relacionadas de "sprout":

  1. a newly grown bud (especially from a germinating seed)1
  2. any new growth of a plant such as a new branch or a bud1
  3. put forth and grow sprouts or shoots1
    • the plant sprouted early this year1
  4. produce buds, branches, or germinate1
    • the potatoes sprouted1

Wiktionary: sprout

sprout
noun
  1. new growth on a plant
  2. edible germinated seed
verb
  1. to grow, to germinate
  2. to cause to grow from a seed
sprout
verb
  1. nieuwe takjes en blaadjes krijgen

Cross Translation:
FromToVia
sprout kiem germe — biologie|fr rudiment de tout être organiser, végétal ou animal.
sprout kiemen; ontkiemen germerpousser son germe au dehors, en parlant d’une semence, d’une spore.
sprout douwen; dringen; duwen; stoten; aanduwen; drijven; aandrijven; opjagen; voortdrijven pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.

Traducciones relacionadas de sprout