Español

Traducciones detalladas de acumular de español a neerlandés

acumular:

acumular verbo

  1. acumular (acopiar; quedar; ahorrar; )
    sparen; op bankrekening zetten
  2. acumular (coleccionar; compilar; acopiar)
    verzamelen; vergaren; bijeenzoeken
    • verzamelen verbo (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren verbo (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • bijeenzoeken verbo (zoek bijeen, zoekt bijeen, zocht bijeen, zochten bijeen, bijeengezocht)
  3. acumular (apilar; amontonarse; amontonar; acumularse)
    accumuleren; opeenhopen; hopen
    • accumuleren verbo (accumuleer, accumuleert, accumuleerde, accumuleerden, geaccumuleerd)
    • opeenhopen verbo (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
    • hopen verbo (hoop, hoopt, hoopte, hoopten, gehoopt)
  4. acumular (acopiar; ahorrar; recoger; juntar; reunir)
    verzamelen; vergaren; sparen; opeenhopen; oppotten; bijeenzamelen
    • verzamelen verbo (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren verbo (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • sparen verbo (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
    • opeenhopen verbo (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
    • oppotten verbo (pot op, potte op, potten op, opgepot)
  5. acumular (recoger; reunir)
    bijeenschrapen; bijeen harken
  6. acumular (amontonar; apilar; acumularse)
    opstapelen; stapelen; opeenhopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten
  7. acumular (procrearse; multiplicar; acumularse; amontonarse; apilarse)
    vermenigvuldigen; voortplanten
    • vermenigvuldigen verbo (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)
    • voortplanten verbo (plant voort, plantte voort, plantten voort, voortgeplant)
  8. acumular (acumularse)
    aangroeien; zich vermeerderen
  9. acumular (recoger; reunir; archivar)
    samenrapen; samenpakken; bijeen scharrelen
    • samenrapen verbo (raap samen, raapt samen, raapte samen, raapten samen, samengeraapt)
    • samenpakken verbo (pak samen, pakt samen, pakte samen, pakten samen, samengepakt)
    • bijeen scharrelen verbo (scharrel bijeen, scharrelt bijeen, scharrelde bijeen, scharrelden bijeen, bijeen gescharreld)
  10. acumular (acumularse; apilar)
    accumuleren; zich ophopen; zich opstapelen

Conjugaciones de acumular:

presente
  1. acumulo
  2. acumulas
  3. acumula
  4. acumulamos
  5. acumuláis
  6. acumulan
imperfecto
  1. acumulaba
  2. acumulabas
  3. acumulaba
  4. acumulábamos
  5. acumulabais
  6. acumulaban
indefinido
  1. acumulé
  2. acumulaste
  3. acumuló
  4. acumulamos
  5. acumulasteis
  6. acumularon
fut. de ind.
  1. acumularé
  2. acumularás
  3. acumulará
  4. acumularemos
  5. acumularéis
  6. acumularán
condic.
  1. acumularía
  2. acumularías
  3. acumularía
  4. acumularíamos
  5. acumularíais
  6. acumularían
pres. de subj.
  1. que acumule
  2. que acumules
  3. que acumule
  4. que acumulemos
  5. que acumuléis
  6. que acumulen
imp. de subj.
  1. que acumulara
  2. que acumularas
  3. que acumulara
  4. que acumuláramos
  5. que acumularais
  6. que acumularan
miscelánea
  1. ¡acumula!
  2. ¡acumulad!
  3. ¡no acumules!
  4. ¡no acumuléis!
  5. acumulado
  6. acumulando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for acumular:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
hopen montones; pilas; rimeros
opeenhopen acumulación; aumento
opstapelen acumulación; aumento
stapelen acumulación; aumento
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aangroeien acumular; acumularse aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
accumuleren acumular; acumularse; amontonar; amontonarse; apilar
bijeen harken acumular; recoger; reunir
bijeen scharrelen acumular; archivar; recoger; reunir
bijeenschrapen acumular; recoger; reunir arañar
bijeenzamelen acopiar; acumular; ahorrar; juntar; recoger; reunir
bijeenzoeken acopiar; acumular; coleccionar; compilar
hopen acumular; acumularse; amontonar; amontonarse; apilar confiar en; consumirse; desear; esperar; ir consumiéndose; querer
op bankrekening zetten acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; combinar; compaginar; compilar; economizar; juntar; quedar; reunir; sobrar
op elkaar stapelen acumular; acumularse; amontonar; apilar
op elkaar zetten acumular; acumularse; amontonar; apilar
opeenhopen acopiar; acumular; acumularse; ahorrar; amontonar; amontonarse; apilar; juntar; recoger; reunir
oppotten acopiar; acumular; ahorrar; juntar; recoger; reunir acumular a escondidas; atesorar; entalegar; guardar; plantar en tiesto; poner aparte; separar
opstapelen acumular; acumularse; amontonar; apilar acumularse
samenpakken acumular; archivar; recoger; reunir
samenrapen acumular; archivar; recoger; reunir
sparen acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; combinar; compaginar; compilar; economizar; juntar; quedar; recoger; reunir; sobrar perdonar; respetar
stapelen acumular; acumularse; amontonar; apilar
vergaren acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; compilar; juntar; recoger; reunir coleccionar; recoger
vermenigvuldigen acumular; acumularse; amontonarse; apilarse; multiplicar; procrearse doblarse; duplicarse; multiplicar; reproducir; reproducirse
verzamelen acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; compilar; juntar; recoger; reunir atrapar; coger; coleccionar; desplumar; encontrarse; juntar; juntarse; rascar; recoger; reunir; reunirse
voortplanten acumular; acumularse; amontonarse; apilarse; multiplicar; procrearse
zich ophopen acumular; acumularse; apilar
zich opstapelen acumular; acumularse; apilar
zich vermeerderen acumular; acumularse

Sinónimos de "acumular":


Wiktionary: acumular

acumular
verb
  1. op elkaar stapelen

Cross Translation:
FromToVia
acumular opstapelen; vermeerderen; accumuleren accumulate — to pile up
acumular stapelen pile up — to form a pile etc.
acumular vermeerderen akkumulieren — von einer Sache mehr und mehr zusammenbekommen, zusammentragen
acumular accumuleren kumulieren — (an)häufen, summieren
acumular accumuleren; ophopen; opeenhopen accumuler — Accumuler
acumular op een stapel zetten; opeenhopen; ophopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen entassermettre en tas.
acumular afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen; groeperen; ophopen; opeenhopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.

Traducciones relacionadas de acumular