Interglot - "oficio" traducido de español a neerlandés

Resumen

Español a neerlandés: más información...

oficio:
- functie; betrekking; ambt; ministerie; departement; godsdienstoefening; godsdienstplechtigheid
Wiktionary:
- oficio → ambacht, ambt, beroep, functie, vak
- oficio → stiel, vak, ambt, baan, betrekking, werkkring, plaats, functie, ambacht, beroep, handwerk, dienst, magazijn, provisiekamer, provisiekast, voorraadkamer

Español

Traducciones detalladas de oficio de español a neerlandés

el oficio (cargo; función; puesto)
de functie; de betrekking; het ambt
- functie [de ~ (v)] sustantivo
- betrekking [de ~ (v)] sustantivo
- ambt [het ~] sustantivo
el oficio (ministerio; departamento)
het ministerie; de departement
- ministerie [het ~] sustantivo
- departement [de ~] sustantivo
el oficio (ceremonia religiosa; culto; rito religioso)
de godsdienstoefening; de godsdienstplechtigheid
- godsdienstoefening [de ~ (v)] sustantivo
- godsdienstplechtigheid [de ~ (v)] sustantivo

Noun	Traducciones relacionadas	Other Translations
ambt	cargo; función; oficio; puesto	profesión
betrekking	cargo; función; oficio; puesto
departement	departamento; ministerio; oficio	articulación; autopsia; brigada; capa; categoría; cuerpo; departamento; dependencia; destacamento; disciplina; distrito de jurisdicción; división; escuadrón; estrato; fracción; grupo parlamentario; juntura; jurisdicción; jursdicción; nudo; parte; pieza; porción; rama; rama jurídica; ramificación; ramo; recambio accesorio; sección; sector; segmento; unidad
functie	cargo; función; oficio; puesto	característica; empleo; función; rol; trabajo
godsdienstoefening	ceremonia religiosa; culto; oficio; rito religioso
godsdienstplechtigheid	ceremonia religiosa; culto; oficio; rito religioso
ministerie	departamento; ministerio; oficio	ministerio

oficio

noun

een handwerkvak dat vaak aanzienlijke vaardigheden vereist
- ambacht → oficio; señorío
officiële betrekking
- ambt → oficio
een bezigheid waarmee men de kost verdient
- beroep → oficio; profesión
positie binnen een bedrijf of organisatie
- functie → función; oficio; cargo; empleo; ministerio
beroep
- vak → oficio

Cross Translation:

From	To	Via
• oficio	→ stiel; vak	↔ craft — skilled practice
• oficio	→ ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats; functie	↔ fonction — Activité qui tend à un but précis
• oficio	→ ambacht; beroep; handwerk; vak	↔ métier — profession.
• oficio	→ dienst; magazijn; provisiekamer; provisiekast; voorraadkamer; ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats	↔ office — Fonction, emploi