Inicio ->Diccionarios ->francés/neerlandés ->Buscar: hausse

Resultados de hausse en francés y neerlandés

Resumen
Francés a neerlandés:   más información...
  1. hausse:
  2. hausser:
  3. Wiktionary:
Neerlandés a francés:   más información...
  1. hausse:
  2. Wiktionary:

Francés

Traducciones detalladas de hausse de francés a neerlandés

hausse:

hausse [la ~] sustantivo

  1. l'hausse (augmentation; accroissement; croissance; )
    de verhoging; vermedevuldigen; de toeneming; de stijging; de toename; de aanwinst; de uitbreiding; de aangroei; groter worden; de groei; de expansie; de vermeerdering; de aanwas; de versterking
  2. l'hausse (essor; haute conjoncture; développement; croissance; boom)
    de hausse; de hoogconjunctuur; de bloei
  3. l'hausse (accroissement; développement; croissance; )
    de ontwikkeling; de ontplooiing; de bloei; de wasdom; de groei
  4. l'hausse (accroissement; crue; ascension; )
    de aanwas; de vermeerdering; aangroeiing
  5. l'hausse (reprise; nouvelle éclosion; résurrection; )
    de opleving; de herleving; de opbloei

Translation Matrix for hausse:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aangroei accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement accrue; croissance
aangroeiing accroissement; agrandissement; ascension; augmentation; croissance; crue; hausse; montée
aanwas accroissement; agrandissement; ascension; augmentation; croissance; crue; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement accrue; croissance
aanwinst accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement achat; acquisition; emplette
bloei accroissement; boom; croissance; développement; essor; hausse; haute conjoncture; poussé; progression floraison; épanouissement
expansie accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement accroissement; agrandissement; augmentation; expansion; extension; grossissement; suppléance; épaississement
groei accroissement; agrandissement; augmentation; boom; croissance; développement; essor; hausse; haussement; montée; poussé; progression; progrès; rehaussement accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; déploiement; développement; expansion; extension; grossissement; processus de croissance; suppléance; épaississement
groter worden accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement
hausse boom; croissance; développement; essor; hausse; haute conjoncture
herleving hausse; nouvelle éclosion; renaissance; renouveau; reprise; régénération; résurrection; réveil retour sur scène
hoogconjunctuur boom; croissance; développement; essor; hausse; haute conjoncture
ontplooiing accroissement; boom; croissance; développement; essor; hausse; poussé; progression cultivation; développement; enseignement; formation; instruction; éducation
ontwikkeling accroissement; boom; croissance; développement; essor; hausse; poussé; progression cultivation; développement; enseignement; formation; instruction; éducation
opbloei hausse; nouvelle éclosion; renaissance; renouveau; reprise; régénération; résurrection; réveil floraison; épanouissement
opleving hausse; nouvelle éclosion; renaissance; renouveau; reprise; régénération; résurrection; réveil
stijging accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement monter; prendre l'air; prendre son vol; s'élever
toename accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement accroissement; agrandissement; augmentation; expansion; extension; grossissement; progression; suppléance; épaississement
toeneming accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement
uitbreiding accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement accroissement; addition; agrandissement; ajout; augmentation; expansion; extension; grossissement; suppléance; épaississement
verhoging accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement plate-forme; terrasse
vermedevuldigen accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement
vermeerdering accroissement; agrandissement; ascension; augmentation; croissance; crue; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement
versterking accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement affermissement; consolidation; endurcissement; enrichissement; fortification; renforcement; renfort
wasdom accroissement; boom; croissance; développement; essor; hausse; poussé; progression
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
groter worden accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
toename augmentation; augmentation d'inventaire
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
stijging ascension; saut

Sinónimos de "hausse":


Wiktionary: hausse

hausse
noun
  1. action de hausser.
Cross Translation:
FromToVia
• hausse → boom ↔ Boom — Wirtschaft: plötzliche Aufschwungsphase

haussé:


Sinónimos de "haussé":

  • élevé; haut; nourri; levé; dressé; fermenté

hausser:

hausser verbo (hausse, hausses, haussons, haussez, )

  1. hausser (rehausser; augmenter; relever)
    verhogen; ophogen
    • verhogen verbo (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • ophogen verbo (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  2. hausser (faire monter beaucoup; augmenter; pousser; gonfler; majorer)
    opschroeven; veel doen stijgen; opdrijven

Conjugaciones de hausser:

Présent
  1. hausse
  2. hausses
  3. hausse
  4. haussons
  5. haussez
  6. haussent
imparfait
  1. haussais
  2. haussais
  3. haussait
  4. haussions
  5. haussiez
  6. haussaient
passé simple
  1. haussai
  2. haussas
  3. haussa
  4. haussâmes
  5. haussâtes
  6. haussèrent
futur simple
  1. hausserai
  2. hausseras
  3. haussera
  4. hausserons
  5. hausserez
  6. hausseront
subjonctif présent
  1. que je hausse
  2. que tu hausses
  3. qu'il hausse
  4. que nous haussions
  5. que vous haussiez
  6. qu'ils haussent
conditionnel présent
  1. hausserais
  2. hausserais
  3. hausserait
  4. hausserions
  5. hausseriez
  6. hausseraient
passé composé
  1. ai hauss1
  2. as hauss1
  3. a hauss1
  4. avons hauss1
  5. avez hauss1
  6. ont hauss1
divers
  1. hausse!
  2. haussez!
  3. haussons!
  5. hauss1
  6. haussant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for hausser:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
verhogen rehaussement à l'aide de terre
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
opdrijven augmenter; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; majorer; pousser aiguillonner; augmenter; chasser; dépêcher; encourager; faire monter; inciter; pousser; pousser en avant; presser; propulser; stimuler
ophogen augmenter; hausser; rehausser; relever rehausser; remblayer; élever
opschroeven augmenter; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; majorer; pousser charger; enfler; exagérer; grossir; outrer; renforcer; souligner
veel doen stijgen augmenter; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; majorer; pousser
verhogen augmenter; hausser; rehausser; relever augmenter; majorer; rehausser; relever; surélever; élever

Sinónimos de "hausser":


Wiktionary: hausser

hausser
verb
  1. rendre plus haut, mettre dans une situation plus haute, élever.

Traducciones relacionadas de hausse



Neerlandés

Traducciones detalladas de hausse de neerlandés a francés

hausse:

hausse [de ~ (v)] sustantivo

  1. de hausse (hoogconjunctuur; bloei)
    l'hausse; l'essor; l'haute conjoncture; le développement; la croissance; le boom

Translation Matrix for hausse:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
boom bloei; hausse; hoogconjunctuur bloei; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom
croissance bloei; hausse; hoogconjunctuur aangroei; aangroeiing; aanplant; aanwas; aanwassen; aanwinst; aanzwellen; begroeiing; bloei; expansie; gewas; groei; groeien; groeiproces; groter worden; ontplooiing; ontwikkeling; schaalvergroting; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; uitdijen; uitdijing; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; wasdom
développement bloei; hausse; hoogconjunctuur beschaven; bloei; cultiveren; effect; geestelijke vorming; groei; groeien; groeiproces; hervorming; omkeer; omschakeling; omwisselen; ontplooiing; ontwikkelen; ontwikkeling; ontwikkelingsgang; ontwikkeltijd; progressie; schaalvergroting; transformatie; uitwerking; veranderen; verandering; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering; vormen; vorming; wasdom; wending; wijzigen; wijziging
essor bloei; hausse; hoogconjunctuur bloei; bloeiperiode; bloeiseizoen; bloeitijd; gouden eeuw; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom
hausse bloei; hausse; hoogconjunctuur aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; bloei; expansie; groei; groter worden; herleving; ontplooiing; ontwikkeling; opbloei; opleving; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; wasdom
haute conjoncture bloei; hausse; hoogconjunctuur

Palabras relacionadas con "hausse":

  • hausses

Wiktionary: hausse

Cross Translation:
FromToVia
• hausse → boom ↔ boom — period of prosperity







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0842 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos