Francés

Traducciones detalladas de enlever de francés a neerlandés

enlever:

enlever verbo (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )

  1. enlever (aller chercher; emporter; prendre; )
    ophalen; meenemen; afnemen; afhalen; wegnemen; weghalen
    • ophalen verbo (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • meenemen verbo (neem mee, neemt mee, nam mee, namen mee, meegenomen)
    • afnemen verbo (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • afhalen verbo (haal af, haalt af, haalde af, haalden af, afgehaald)
    • wegnemen verbo (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • weghalen verbo (haal weg, haalt weg, haalde weg, haalden weg, weggehaald)
  2. enlever (kidnapper; ravir)
    kidnappen; ontvoeren
    • kidnappen verbo (kidnap, kidnapt, kidnapte, kidnapten, gekidnapt)
    • ontvoeren verbo (ontvoer, ontvoert, ontvoerde, ontvoerden, ontvoerd)
  3. enlever (voler; prendre; chiper; )
    stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen
    • stelen verbo (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken verbo (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen verbo (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • ontnemen verbo (ontneem, ontneemt, ontnam, ontnomen, ontnomen)
    • toeëigenen verbo (eigen toe, eigent toe, eigende toe, eigenden toe, toegeeigend)
    • snaaien verbo (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen verbo (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • kapen verbo (kaap, kaapt, kaapte, kaapten, gekaapt)
    • inpikken verbo (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • roven verbo (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • ontfutselen verbo (ontfutsel, ontfutselt, ontfutselde, ontfutselden, ontfutseld)
    • jatten verbo (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden verbo (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegpikken verbo (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • wegnemen verbo (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • plunderen verbo (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • wegkapen verbo (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • benemen verbo (beneem, beneemt, benam, benamen, benomen)
    • achteroverdrukken verbo (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • afnemen verbo (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • vervreemden verbo (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • verduisteren verbo (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verdonkeren verbo (verdonker, verdonkert, verdonkerde, verdonkerden, verdonkerd)
    • wegpakken verbo (pak weg, pakt weg, pakte weg, pakten weg, weggepakt)
    • leegstelen verbo (steel leeg, steelt leeg, stal leeg, stalen leeg, leeggestolen)
  4. enlever (déshabiller; ôter; dévêtir)
    uittrekken; uitdoen; uitkleden; ontkleden
    • uittrekken verbo (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
    • uitdoen verbo (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
    • uitkleden verbo (kleed uit, kleedt uit, kleedde uit, kleedden uit, uitgekleed)
    • ontkleden verbo (ontkleed, ontkleedt, ontkleedde, ontkleedden, ontkleed)
  5. enlever (effacer; essuyer; entraîner; )
    wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken; uitgommen; uitvlakken
    • wissen verbo (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
    • uitwissen verbo (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)
    • wegvegen verbo (veeg weg, veegt weg, veegde weg, veegden weg, weggeveegd)
    • uitvegen verbo (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)
    • vlakken verbo (vlak, vlakt, vlakte, vlakten, gevlakt)
    • uitgommen verbo (gom, gomt, gomde, gomden, uitgegomd)
    • uitvlakken verbo (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)
  6. enlever (vider; retirer; sortir; évacuer)
    uithalen; leeghalen; leegmaken; ledigen
    • uithalen verbo (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • leeghalen verbo (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • ledigen verbo (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  7. enlever (relever; sortir)
    uithalen; naar buiten halen
  8. enlever (relever; sortir; retirer)
    uithalen; loshalen
    • uithalen verbo (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • loshalen verbo
  9. enlever (ôter)
    uitnemen
    • uitnemen verbo (neem uit, neemt uit, nam uit, namen uit, uitgenomen)
  10. enlever (ôter)
    eruit nemen
    • eruit nemen verbo (neem eruit, neemt eruit, nam eruit, namen eruit, eruit genomen)
  11. enlever (voler; dépouiller; détrousser; dévaliser)
    bestelen; beroven
    • bestelen verbo (besteel, besteelt, bestal, bestalen, bestolen)
    • beroven verbo (beroof, berooft, beroofde, beroofden, beroven)
  12. enlever (vider; débourrer; emporter; )
    legen; leegmaken; leeghalen; ledigen
    • legen verbo
    • leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • leeghalen verbo (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • ledigen verbo (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  13. enlever (dérober; priver de; retirer; )
    ontnemen; depriveren; te kort doen; beroven van
    • ontnemen verbo (ontneem, ontneemt, ontnam, ontnomen, ontnomen)
    • depriveren verbo (depriveer, depriveert, depriveerde, depriveerden, gedepriveerd)
    • te kort doen verbo (doe te kort, doet te kort, deed te kort, deden te kort, te kort gedaan)
    • beroven van verbo (beroof van, berooft van, beroofde van, beroofden van, beroofd van)
  14. enlever (en vouloir à quelqu'un; blâmer; avoir de la rancune; )
    beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven
  15. enlever (débarrasser; balayer)
    ruimen
    • ruimen verbo (ruim, ruimt, ruimde, ruimden, geruimd)
  16. enlever (arracher; détacher; déchirer; séparer)
    afrukken; afscheuren
    • afrukken verbo (ruk af, rukt af, rukte af, rukten af, afgerukt)
    • afscheuren verbo (scheur af, scheurt af, scheurde af, scheurden af, afgescheurd)
  17. enlever (cueillir; détacher; arracher; égrapper)
    plukken; afplukken
    • plukken verbo (pluk, plukt, plukte, plukten, geplukt)
    • afplukken verbo (pluk af, plukt af, plukte af, plukten af, afgeplukt)
  18. enlever (abaisser)
  19. enlever (ravir; kidnapper)
    schaken
    • schaken verbo (schaak, schaakt, schaakte, schaakten, geschaakt)
  20. enlever (couper)
    wegsnijden
    • wegsnijden verbo (snijd weg, snijdt weg, sneed weg, sneden weg, weggesneden)
  21. enlever (cacher; refouler)
    wegstoppen; wegsteken
    • wegstoppen verbo (stop weg, stopt weg, stopte weg, stopten weg, weggestopt)
    • wegsteken verbo (steek weg, steekt weg, stak weg, staken weg, weggestoken)
  22. enlever
    losplukken; lospeuteren

Conjugaciones de enlever:

Présent
  1. enlève
  2. enlèves
  3. enlève
  4. enlevons
  5. enlevez
  6. enlèvent
imparfait
  1. enlevais
  2. enlevais
  3. enlevait
  4. enlevions
  5. enleviez
  6. enlevaient
passé simple
  1. enlevai
  2. enlevas
  3. enleva
  4. enlevâmes
  5. enlevâtes
  6. enlevèrent
futur simple
  1. enlèverai
  2. enlèveras
  3. enlèvera
  4. enlèverons
  5. enlèverez
  6. enlèveront
subjonctif présent
  1. que j'enlève
  2. que tu enlèves
  3. qu'il enlève
  4. que nous enlevions
  5. que vous enleviez
  6. qu'ils enlèvent
conditionnel présent
  1. enlèverais
  2. enlèverais
  3. enlèverait
  4. enlèverions
  5. enlèveriez
  6. enlèveraient
passé composé
  1. ai enlevé
  2. as enlevé
  3. a enlevé
  4. avons enlevé
  5. avez enlevé
  6. ont enlevé
divers
  1. enlève!
  2. enlevez!
  3. enlevons!
  4. enlevé
  5. enlevant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for enlever:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afnemen diminution de force; décroissement de force; époussetage
afrukken arrachement; déchirement; déchirure; fait d'arracher
beschuldigen accusation
inpikken parasitisme
kwalijk nemen reproche
laken drap; drap de lit; lin; linge; tapis de table; toile
leegmaken décharge; déchargement
ontnemen déprivation
roven croûtes apparaissant pendant la guérison d'une blessure
schaken jeu d'échecs
stelen manches; puits; tiges; timon; verges
uitkleden déshabillage
uitnemen fait d'enlever
verduisteren anomalie; désordre; détournement; escroquerie; fraude; irrégularité; irrégularités; malversation; obscurcissement; réception; tricherie; vol
wegnemen amputation; amputer; enlèvement; reprise; repriser
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanwrijven avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; réprouver; vitupérer
achteroverdrukken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter chiper; dérober; piquer; subtiliser; voler
afhalen aller chercher; améliorer; collecter; emporter; enlever; lever; prendre; ramasser; recueillir dépouiller; écorcher
afnemen aller chercher; améliorer; barboter; chiper; choper; collecter; dérober; emporter; enlever; faucher; lever; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; ramasser; recueillir; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter aliéner; amenuiser; amoindrir; baisser; chasser; diminuer; décliner; décroître; défaillir; dépoussiérer; enlever la poussière; expulser; nettoyer; renvoyer; repousser; réduire; régresser; rétrécir; se contracter; se débarrasser de; se restreindre; se rétrécir; écarter; éloigner; épousseter; ôter la poussière
afplukken arracher; cueillir; détacher; enlever; égrapper cueillir
afrukken arracher; déchirer; détacher; enlever; séparer se branler
afscheuren arracher; déchirer; détacher; enlever; séparer
benemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
beroven dépouiller; détrousser; dévaliser; enlever; voler cambrioler; dépouiller; dépouiller de; dérober; dévaliser; exploiter; piller; pressurer; priver de; tirer profit de; voler
beroven van dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
beschuldigen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment accuser; avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; charger; condamner; critiquer; dénoncer; déshonorer; imputer; incriminer; inculper; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; soupçonner; suspecter; vitupérer
bestelen dépouiller; détrousser; dévaliser; enlever; voler
blameren avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer
depriveren dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
erafhalen abaisser; enlever
eruit nemen enlever; ôter
gappen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter arracher; chiper; dérober; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser; voler
iemand iets aanrekenen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment
iemand iets verwijten avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir à redire; blâmer; critiquer; en vouloir à quelqu'un; reprocher; réprouver
inpikken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter chiper; dérober; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser; voler
jatten barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; dérober; piquer; prendre; souffler; subtiliser; voler
kapen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
kidnappen enlever; kidnapper; ravir
kwalijk nemen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir à redire; blâmer; critiquer; en vouloir à quelqu'un; reprocher; réprouver
laken avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer
ledigen débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; retirer; sortir; vider; évacuer achever; boire; débarrasser; décharger; déverser; finir; se vider; terminer; verser; vider
leeghalen débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; retirer; sortir; vider; évacuer dévaliser; exploiter; tirailler; vider
leegmaken débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; retirer; sortir; vider; évacuer achever; boire; débarrasser; décharger; déverser; finir; se vider; terminer; verser; vider
leegstelen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter piller; vider
legen débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; vider; évacuer
loshalen enlever; relever; retirer; sortir
lospeuteren enlever
losplukken enlever
meenemen aller chercher; améliorer; collecter; emporter; enlever; lever; prendre; ramasser; recueillir
naar buiten halen enlever; relever; sortir
nadragen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer
ontfutselen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter chiper; faucher; piller; piquer; rafler; subtiliser
ontkleden déshabiller; dévêtir; enlever; ôter
ontnemen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; ne pas suffire à; piller; piquer; prendre; priver; priver de; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
ontvoeren enlever; kidnapper; ravir
ontvreemden barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter chiper; dérober; piquer; subtiliser; voler
ophalen aller chercher; améliorer; collecter; emporter; enlever; lever; prendre; ramasser; recueillir aller chercher; aller prendre; chercher; lever; prendre; ramasser; relever; récupérer; soulever; venir chercher
pikken barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter attraper; barboter; chiper; dérober; faucher; piller; piquer; prendre; rafler; souffler; subtiliser; voler
plukken arracher; cueillir; détacher; enlever; égrapper faire la cueillette; faire la récolte; moissonner; recueillir; récolter
plunderen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter dépouiller; dévaliser; exploiter; piller; tirailler; vider; voler
roven barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter dépouiller; dérober; dévaliser; piller; voler
ruimen balayer; débarrasser; enlever
schaken enlever; kidnapper; ravir
snaaien barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter arracher; attraper; barboter; chiper; dérober; piquer; prendre; souffler; voler
stelen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter arracher; chiper; dérober; piquer; subtiliser; voler
te kort doen dérober; enlever; ne pas suffire à; prendre; priver; priver de; retirer; subtiliser; voler
toeëigenen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter prendre possession de qc; s'approprier; s'arroger; s'attribuer; usurper
uitdoen déshabiller; dévêtir; enlever; ôter arrêter; couper; débrancher; débrayer; déconnecter; mettre hors de circuit; éteindre
uitgommen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uithalen enlever; relever; retirer; sortir; vider; évacuer curer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; fabriquer; ficher; manigancer; nettoyer; nettoyer à fond
uitkleden déshabiller; dévêtir; enlever; ôter dépouiller; dérober; enlever des vêtements
uitnemen enlever; ôter
uittrekken déshabiller; dévêtir; enlever; ôter curer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; nettoyer; nettoyer à fond
uitvegen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uitvlakken aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uitwissen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
verdonkeremanen barboter; chiper; choper; dérober; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter chiper; dérober; piquer; subtiliser

Sinónimos de "enlever":


Wiktionary: enlever

enlever enlever
verb
  1. zorgen dat iemand ergens niet meer over beschikt
  2. wederrechtelijk en onder dwang iemand weghalen
  3. weghalen
  4. van zijn plaats halen

Cross Translation:
FromToVia
enlever kidnappen; ontvoeren abduct — to take away
enlever verwijderen; weghalen remove — to take away
enlever strippen strip — to remove or take away
enlever kapen entführen — jemanden (oder etwas in dem sich Personen befinden) heimlich oder gewaltsam wegbringen, verschleppen

Traducciones relacionadas de enlever