Francés

Traducciones detalladas de rejeter de francés a neerlandés

rejeter:

rejeter verbo (rejette, rejettes, rejetons, rejetez, )

  1. rejeter (refuser; décliner)
    afwijzen; weigeren
    • afwijzen verbo (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • weigeren verbo (weiger, weigert, weigerde, weigerden, geweigerd)
  2. rejeter (s'abstenir; repousser; refuser; s'abstenir de)
    abstineren; onthouden; afwijzen; afwimpelen; bedanken; afslaan
    • abstineren verbo (abstineer, abstineert, abstineerde, abstineerden, geabstineerd)
    • onthouden verbo (onthoud, onthoudt, onthield, onthielden, onthouden)
    • afwijzen verbo (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • afwimpelen verbo (wimpel af, wimpelt af, wimpelde af, wimpelden af, afgewimpeld)
    • bedanken verbo (bedank, bedankt, bedankte, bedankten, bedankt)
    • afslaan verbo (sla af, slaat af, sloeg af, sloegen af, afgeslagen)
  3. rejeter (renvoyer par un vote; blackbouler; repousser; mettre en minorité)
    verwerpen; afwijzen; verweren; afstemmen; terugwijzen; afketsen; wegstemmen
    • verwerpen verbo (verwerp, verwerpt, verwierp, verwierpen, verworpen)
    • afwijzen verbo (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • verweren verbo (verweer, verweert, verweerde, verweerden, verweerd)
    • afstemmen verbo (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
    • terugwijzen verbo (wijs terug, wijst terug, wees terug, wezen terug, teruggewezen)
    • afketsen verbo (kets af, ketst af, ketste af, ketsten af, afgeketst)
    • wegstemmen verbo (stem weg, stemt weg, stemde weg, stemden weg, weggestemd)
  4. rejeter (défendre; se défendre; écarter; )
    verdedigen; verweren; afweren; weren
    • verdedigen verbo (verdedig, verdedigt, verdedigde, verdedigden, verdedigd)
    • verweren verbo (verweer, verweert, verweerde, verweerden, verweerd)
    • afweren verbo (weer af, weert af, weerde af, weerden af, afgeweerd)
    • weren verbo (weer, weert, weerde, weerden, geweerd)
  5. rejeter (donner des rejets)
    spruiten; uitschieten plantkunde; uitschieten
  6. rejeter (refuser; renvoyer; repousser; détourner; éconduire)
    wegsturen; afwimpelen; afschepen
    • wegsturen verbo (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • afwimpelen verbo (wimpel af, wimpelt af, wimpelde af, wimpelden af, afgewimpeld)
    • afschepen verbo (scheep af, scheept af, scheepte af, scheepten af, afgescheept)
  7. rejeter (refuser obstinément; décliner; opposer un refus; dénier)
    weigeren; vertikken; declineren
    • weigeren verbo (weiger, weigert, weigerde, weigerden, geweigerd)
    • vertikken verbo
    • declineren verbo (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
  8. rejeter (relancer; retourner)
    teruggooien; terugwerpen
    • teruggooien verbo (gooi terug, gooit terug, gooide terug, gooiden terug, teruggegooid)
    • terugwerpen verbo (werp terug, werpt terug, wierp terug, wierpen terug, teruggeworpen)
  9. rejeter (rejeter sur)
    afschuiven
    • afschuiven verbo (schuif af, schuift af, schoof af, schoven af, afgeshoven)
  10. rejeter (remercier; refuser; abandonner; )
    bedanken; danken
    • bedanken verbo (bedank, bedankt, bedankte, bedankten, bedankt)
    • danken verbo (dank, dankt, dankte, dankten, gedankt)
  11. rejeter (repousser; refuser)
    versmaden; laten passeren
  12. rejeter (faire abstraction de; écarter; négliger; éliminer)
    verwaarlozen; wegcijferen
    • verwaarlozen verbo (verwaarloos, verwaarloost, verwaarloosde, verwaarloosden, verwaarloosd)
    • wegcijferen verbo (cijfer weg, cijfert weg, cijferde weg, cijferden weg, weggecijferd)
  13. rejeter (repousser; nier; renier; )
    verstoten
    • verstoten verbo (verstoot, verstootte, verstootten, verstoten)
  14. rejeter
    weigeren
    • weigeren verbo (weiger, weigert, weigerde, weigerden, geweigerd)

Conjugaciones de rejeter:

Présent
  1. rejette
  2. rejettes
  3. rejette
  4. rejetons
  5. rejetez
  6. rejettent
imparfait
  1. rejetais
  2. rejetais
  3. rejetait
  4. rejetions
  5. rejetiez
  6. rejetaient
passé simple
  1. rejetai
  2. rejetas
  3. rejeta
  4. rejetâmes
  5. rejetâtes
  6. rejetèrent
futur simple
  1. rejetterai
  2. rejetteras
  3. rejettera
  4. rejetterons
  5. rejetterez
  6. rejetteront
subjonctif présent
  1. que je rejette
  2. que tu rejettes
  3. qu'il rejette
  4. que nous rejetions
  5. que vous rejetiez
  6. qu'ils rejettent
conditionnel présent
  1. rejetterais
  2. rejetterais
  3. rejetterait
  4. rejetterions
  5. rejetteriez
  6. rejetteraient
passé composé
  1. ai rejeté
  2. as rejeté
  3. a rejeté
  4. avons rejeté
  5. avez rejeté
  6. ont rejeté
divers
  1. rejette!
  2. rejetez!
  3. rejetons!
  4. rejeté
  5. rejetant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for rejeter:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afketsen ricochet
afschuiven glissement
afslaan refus; rejet
afstemmen réglage; synchronisation; égalisation
afweren défense; résistance
afwijzen refus; rejet
afwimpelen rejet
danken gratitude; reconnaissance; remerciement
declineren déclinaison; flexion
onthouden abstention; abstinence; carême; jeûne; renonciation
spruiten boutures; crossettes; descendance; origine; plançons
terugwijzen refus; rejet
verdedigen défense; résistance
verweren défense; délitation; résistance; usure; érosion
wegsturen envoi; expédition; livraison par poste
weigeren refus; rejet
weren défense; résistance
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abstineren refuser; rejeter; repousser; s'abstenir; s'abstenir de faire carême; faire la grève de la faim; faire son carême; jeûner; observer le carême; priver de; s'abstenir; s'abstenir de
afketsen blackbouler; mettre en minorité; rejeter; renvoyer par un vote; repousser ricocher
afschepen détourner; refuser; rejeter; renvoyer; repousser; éconduire
afschuiven rejeter; rejeter sur
afslaan refuser; rejeter; repousser; s'abstenir; s'abstenir de
afstemmen blackbouler; mettre en minorité; rejeter; renvoyer par un vote; repousser accorder; adapter; ajuster; condamner; désapprouver; faire concorder; mettre au point; raccommoder; rapprocher; repousser; régler; synchroniser
afweren défendre; parer; rejeter; repousser; résister; résister à; se débattre; se défendre; écarter défendre; détourner; dévier; empêcher; parer; écarter
afwijzen blackbouler; décliner; mettre en minorité; refuser; rejeter; renvoyer par un vote; repousser; s'abstenir; s'abstenir de condamner; désapprouver; repousser
afwimpelen détourner; refuser; rejeter; renvoyer; repousser; s'abstenir; s'abstenir de; éconduire
bedanken abandonner; annuler; dénier; refuser; rejeter; remercier; repousser; résilier; s'abstenir; s'abstenir de devoir à; remercier
danken abandonner; annuler; dénier; refuser; rejeter; remercier; résilier devoir à; remercier
declineren décliner; dénier; opposer un refus; refuser obstinément; rejeter amoindrir; baisser; conjuguer; diminuer; décliner; décroître; réduire; régresser; se restreindre
laten passeren refuser; rejeter; repousser
onthouden refuser; rejeter; repousser; s'abstenir; s'abstenir de apprendre par coeur; enregister; exhorter à; mémoriser; ne pas oublier; rappeler; retenir; se rappeler; se souvenir; se souvenir de; sommer de
spruiten donner des rejets; rejeter descendre de; dériver; germer; provenir; provenir de; résulter; venir de; être issu; être issu de; être originaire de
teruggooien rejeter; relancer; retourner
terugwerpen rejeter; relancer; retourner
terugwijzen blackbouler; mettre en minorité; rejeter; renvoyer par un vote; repousser
uitschieten donner des rejets; rejeter déraper; faire un vol plané; glisser; trébucher
uitschieten plantkunde donner des rejets; rejeter
verdedigen défendre; parer; rejeter; repousser; résister; résister à; se débattre; se défendre; écarter défendre; protéger; préserver; sauvegarder
versmaden refuser; rejeter; repousser
verstoten déshériter; nier; rejeter; renier; renoncer à; repousser; répudier
vertikken décliner; dénier; opposer un refus; refuser obstinément; rejeter
verwaarlozen faire abstraction de; négliger; rejeter; écarter; éliminer négliger
verweren blackbouler; défendre; mettre en minorité; parer; rejeter; renvoyer par un vote; repousser; résister; résister à; se débattre; se défendre; écarter
verwerpen blackbouler; mettre en minorité; rejeter; renvoyer par un vote; repousser condamner; désapprouver; repousser
wegcijferen faire abstraction de; négliger; rejeter; écarter; éliminer
wegstemmen blackbouler; mettre en minorité; rejeter; renvoyer par un vote; repousser
wegsturen détourner; refuser; rejeter; renvoyer; repousser; éconduire congédier; décharger; démettre; envoyer; expédier; licencier; mettre à la poste; poster; renvoyer
weigeren décliner; dénier; opposer un refus; refuser; refuser obstinément; rejeter
weren défendre; parer; rejeter; repousser; résister; résister à; se débattre; se défendre; écarter chasser; contenir; défendre; détourner; dévier; empêcher; enrayer; lutter conte; parer; repousser; se protéger de; écarter
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
verstoten rejeté; repoussé; répudié
verwerpen refusant; rejetant

Sinónimos de "rejeter":


Wiktionary: rejeter

rejeter rejeter
verb
  1. een voorstel verwerpen
  2. afwijzen

Cross Translation:
FromToVia
rejeter afwijzen; weigeren; verwerpen ablehnen — zu etwas nein sagen; etwas zurückweisen oder missbilligen
rejeter afwijzen abweisenRecht einer Klage, einem Antrag nicht stattgeben
rejeter weigeren refute — to deny the truth or correctness of (something)
rejeter verwerpen reject — refuse to accept
rejeter ontwijken shun — to avoid
rejeter weggooien throw away — discard or dispose of
rejeter overgeven; braken; kotsen vomit — to regurgitate the contents of a stomach

Traducciones relacionadas de rejeter