Neerlandés

Traducciones detalladas de aandrijven de neerlandés a alemán

aandrijven:

aandrijven verbo (drijf aan, drijft aan, dreef aan, dreven aan, aangedreven)

  1. aandrijven (opwekken; aansporen; stimuleren; prikkelen; opkrikken)
    stimulieren; anregen; ermutigen; reizen; aufpolieren; verbessern; ankurbeln; aufmuntern; ermuntern; zusprechen; aufmöbeln
    • stimulieren verbo (stimuliere, stimulierst, stimuliert, stimulierte, stimuliertet, stimuliert)
    • anregen verbo (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • ermutigen verbo (ermutige, ermutigst, ermutigt, ermutigte, ermutigtet, ermutigt)
    • reizen verbo (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)
    • aufpolieren verbo (poliere auf, polierst auf, poliert auf, polierte auf, poliertet auf, aufpoliert)
    • verbessern verbo (verbessere, verbesserst, verbessert, verbesserte, verbessertet, verbessert)
    • ankurbeln verbo (kurbele an, kurbelst an, kurbelt an, kurbelte an, kurbeltet an, angekurbelt)
    • aufmuntern verbo (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
    • ermuntern verbo (ermuntere, ermunterst, ermuntert, ermunterte, ermuntertet, ermuntert)
    • zusprechen verbo (spreche zu, sprichst zu, spricht zu, sprach zu, spracht zu, zugesprochen)
    • aufmöbeln verbo (möbele auf, möbelst auf, möbelt auf, möbelte auf, möbeltet auf, aufgemöbelt)
  2. aandrijven (aanspoelen)
    spülen; anschwemmen
    • spülen verbo (spüle, spülst, spült, spülte, spültet, gespült)
    • anschwemmen verbo (schwemme an, schwemmst an, schwemmt an, schwemmte an, schwemmtet an, angeschwemmt)

Conjugaciones de aandrijven:

o.t.t.
  1. drijf aan
  2. drijft aan
  3. drijft aan
  4. drijven aan
  5. drijven aan
  6. drijven aan
o.v.t.
  1. dreef aan
  2. dreef aan
  3. dreef aan
  4. dreven aan
  5. dreven aan
  6. dreven aan
v.t.t.
  1. ben aangedreven
  2. bent aangedreven
  3. is aangedreven
  4. zijn aangedreven
  5. zijn aangedreven
  6. zijn aangedreven
v.v.t.
  1. was aangedreven
  2. was aangedreven
  3. was aangedreven
  4. waren aangedreven
  5. waren aangedreven
  6. waren aangedreven
o.t.t.t.
  1. zal aandrijven
  2. zult aandrijven
  3. zal aandrijven
  4. zullen aandrijven
  5. zullen aandrijven
  6. zullen aandrijven
o.v.t.t.
  1. zou aandrijven
  2. zou aandrijven
  3. zou aandrijven
  4. zouden aandrijven
  5. zouden aandrijven
  6. zouden aandrijven
en verder
  1. heb aangedreven
  2. hebt aangedreven
  3. heeft aangedreven
  4. hebben aangedreven
  5. hebben aangedrevcen
  6. hebben aangedreven
diversen
  1. drijf aan!
  2. drijft aan!
  3. aangedreven
  4. aandrijvende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aandrijven [znw.] sustantivo

  1. aandrijven (aanspoelen; stranden)
    Anschwemmen
  2. aandrijven (voortstuwen; aanjagen)
    Antreiben; Anfeuern; Anspornen

Translation Matrix for aandrijven:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Anfeuern aandrijven; aanjagen; voortstuwen aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanvuren; aanzetten; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimuleren; toejuichen
Anschwemmen aandrijven; aanspoelen; stranden
Anspornen aandrijven; aanjagen; voortstuwen aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanzetten; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimuleren
Antreiben aandrijven; aanjagen; voortstuwen aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanvuren; aanzetten; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimuleren; toejuichen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ankurbeln aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanslingeren; aanzwengelen
anregen aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; aanmoedigen; activeren; adviseren; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; ophitsen; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; raden; souffleren; stimuleren; suggereren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
anschwemmen aandrijven; aanspoelen aanslibben
aufmuntern aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; blij maken; fleurig maken; motiveren; opbeuren; opfleuren; ophitsen; opkikkeren; opknappen; opmonteren; opvrolijken; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; verkwikken; vrolijker worden
aufmöbeln aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen
aufpolieren aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren gladmaken; gladwrijven; opblinken; opkalefateren; opknappen; oplappen; oppoetsen; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; opvijzelen; opwrijven; poetsen; polijsten; tooien; verfraaien; verluchten; wrijven; zich mooi maken
ermuntern aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bemoedigen; bijkomen; blij maken; fleurig maken; iemand motiveren; motiveren; op adem komen; opfleuren; ophitsen; opjutten; opmonteren; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; verkwikken; vooruitschoppen; vrolijker worden
ermutigen aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; motiveren; opbeuren; opjutten; porren; prikkelen; stimuleren; toemoedigen
reizen aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; bekoren; bevallen; blij maken; ergeren; in verrukking brengen; irriteren; jennen; op de zenuwen werken; ophitsen; opwekken; opwinden; pesten; plagen; plezieren; prikkelen; provoceren; sarren; stangen; stimuleren; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; uitlokken; verblijden; verheugd; verrukken; vervelen; zieken
spülen aandrijven; aanspoelen afwassen; doorspoelen; doortrekken; spoelen; vaat doen; wegspoelen
stimulieren aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; animeren; iemand motiveren; ophitsen; opjutten; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
verbessern aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren beter worden; beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; leven beteren; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; progressie maken; renoveren; repareren; stroomlijnen; verbeteren; vooruitgang boeken
zusprechen aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; stimuleren; toemoedigen

Definiciones relacionadas de "aandrijven":

  1. in beweging brengen1
    • de machine wordt aangedreven door een motor1

Wiktionary: aandrijven

aandrijven
verb
  1. doen bewegen

Cross Translation:
FromToVia
aandrijven antreiben drive — cause a mechanism to operate
aandrijven antreiben actionnermettre en mouvement une machine, un appareil, etc.
aandrijven anfeuern; jagen; treiben; vor sich hertreiben pourchasserpoursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur.
aandrijven dringen; rücken; stoßen; treiben; anfeuern; jagen; vor sich hertreiben pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.