Neerlandés

Traducciones detalladas de arrangeren de neerlandés a alemán

arrangeren:

arrangeren verbo (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)

  1. arrangeren (orkestreren; instrumenteren)
  2. arrangeren (iets op touw zetten; regelen)
    regeln; organisieren; einrichten; veranstalten; anordnen; bauen; ausrichten; aufstellen; herrichten; aufbauen; erbauen; deichseln; errichten
    • regeln verbo (regele, regelst, regelt, regelte, regeltet, geregelt)
    • organisieren verbo (organisiere, organisierst, organisiert, organisierte, organisiertet, organisiert)
    • einrichten verbo (richte ein, richtest ein, richtet ein, richtete ein, richtetet ein, eingerichtet)
    • veranstalten verbo (veranstalte, veranstaltest, veranstaltet, veranstaltete, veranstaltetet, veranstaltet)
    • anordnen verbo (ordne an, ordnest an, ordnet an, ordnete an, ordnetet an, angeordnet)
    • bauen verbo (baue, baust, baut, baute, bautet, gebaut)
    • ausrichten verbo (richte aus, richtest aus, richtet aus, richtete aus, richtetet aus, ausgerichtet)
    • aufstellen verbo (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • herrichten verbo (herrichte, herrichtest, herrichtet, herrichtete, herrichtetet, hergerichtet)
    • aufbauen verbo (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • erbauen verbo (erbaue, erbaust, erbaut, erbaute, erbautet, erbaut)
    • deichseln verbo (deichsele, deichselst, deichselt, deichselte, deichseltet, gedeichselt)
    • errichten verbo (errichte, errichtest, errichtet, errichtete, errichtetet, errichtet)
  3. arrangeren (regelen; afspreken; bedisselen)
    regeln; organisieren; regulieren; steuern; ordnen
    • regeln verbo (regele, regelst, regelt, regelte, regeltet, geregelt)
    • organisieren verbo (organisiere, organisierst, organisiert, organisierte, organisiertet, organisiert)
    • regulieren verbo (reguliere, regulierst, reguliert, regulierte, reguliertet, reguliert)
    • steuern verbo (steuere, steuerst, steuert, steuerte, steuertet, gesteuert)
    • ordnen verbo (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)
  4. arrangeren (indelen; ordenen; groeperen; systematiseren)
    einteilen; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren
    • einteilen verbo (teile ein, teilst ein, teilt ein, teilte ein, teiltet ein, eingeteilt)
    • gruppieren verbo (gruppiere, gruppierst, gruppiert, gruppierte, gruppiertet, gruppiert)
    • klassifizieren verbo (klassifiziere, klassifizierst, klassifiziert, klassifizierte, klassifiziertet, klassifiziert)
    • ordnen verbo (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)
    • sortieren verbo (sortiere, sortierst, sortiert, sortierte, sortiertet, sortiert)

Conjugaciones de arrangeren:

o.t.t.
  1. arrangeer
  2. arrangeert
  3. arrangeert
  4. arrangeren
  5. arrangeren
  6. arrangeren
o.v.t.
  1. arrangeerde
  2. arrangeerde
  3. arrangeerde
  4. arrangeerden
  5. arrangeerden
  6. arrangeerden
v.t.t.
  1. heb gearrangeerd
  2. hebt gearrangeerd
  3. heeft gearrangeerd
  4. hebben gearrangeerd
  5. hebben gearrangeerd
  6. hebben gearrangeerd
v.v.t.
  1. had gearrangeerd
  2. had gearrangeerd
  3. had gearrangeerd
  4. hadden gearrangeerd
  5. hadden gearrangeerd
  6. hadden gearrangeerd
o.t.t.t.
  1. zal arrangeren
  2. zult arrangeren
  3. zal arrangeren
  4. zullen arrangeren
  5. zullen arrangeren
  6. zullen arrangeren
o.v.t.t.
  1. zou arrangeren
  2. zou arrangeren
  3. zou arrangeren
  4. zouden arrangeren
  5. zouden arrangeren
  6. zouden arrangeren
diversen
  1. arrangeer!
  2. arrangeert!
  3. gearrangeerd
  4. arrangerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for arrangeren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
anordnen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanvoeren; afkondigen; bestemmen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; leiden; leidinggeven; ordonneren; verordenen; verordineren; voorschrijven
arrangieren arrangeren; instrumenteren; orkestreren
aufbauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aankweken; aanplanten; bouwen; construeren; fokken; genereren; inrichten; installeren; kweken; muziek componeren; opbouwen; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen
aufstellen arrangeren; iets op touw zetten; regelen betogen; bouwen; construeren; consumeren; demonstreren; deponeren; formeren; gebruiken; inrichten; installeren; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; verbruiken; zetten
ausrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen doen; handelen; herstellen; in een bep. richting plaatsen; in het gelid stellen; mikken; recht maken; repareren; richten; uitlijnen; uitrichten; uitvoeren; vernieuwen; verrichten
bauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; bijbouwen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; metselen; monteren en aansluiten; opbouwen; plaatsen; uitbouwen
deichseln arrangeren; iets op touw zetten; regelen fiksen; flikken; goedmaken; herstellen; iemand iets flikken; lappen; leveren; maken; rechtzetten; repareren
einrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbrengen; aanleggen; inrichten; installeren; meubileren; monteren en aansluiten; plaatsen; reglementeren
einteilen arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren classificeren; iets regelen; neerleggen; onderuit halen; rangordenen; rangschikken; reglementeren
erbauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; uitbouwen
errichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; inrichten; installeren; instellen; invoeren; omhoogkomen; opbouwen; oprichten; opstijgen; opvliegen; stichten; uitbouwen
gruppieren arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren deponeren; groep; groeperen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
herrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanpassen; geschikt maken; op orde brengen
klassifizieren arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren classificeren; ficheren; klasseren; rangschikken
ordnen afspreken; arrangeren; bedisselen; groeperen; indelen; ordenen; regelen; systematiseren ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; schiften; sorteren; structureren; structuur aanbrengen; struktureren; uitzoeken; vlijen
organisieren afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen
regeln afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen iets regelen; regelen; reglementeren; regulariseren; schikken
regulieren afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen gelijk trekken; normaliseren; reglementeren; regulariseren; reguleren; standaardiseren
sortieren arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren aflezen; ficheren; kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; sorteren; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften
steuern afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen aan het stuur zitten; aanvoeren; betreden; bevaren; bevel voeren over; beïnvloeden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; commanderen; gezaghebben; heersen; iets regelen; ingaan; karren; koers zetten naar; koersen naar; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; navigeren; overheersen; regeren; rijden; stevenen; sturen; varen; vliegtuig besturen; zenden
veranstalten arrangeren; iets op touw zetten; regelen