Neerlandés

Traducciones detalladas de bemiddelen de neerlandés a alemán

bemiddelen:

bemiddelen verbo (bemiddel, bemiddelt, bemiddelde, bemiddelden, bemiddeld)

  1. bemiddelen (tussenkomen)
    vermitteln; unterhandeln
    • vermitteln verbo (vermittele, vermittelst, vermittelt, vermittelte, vermitteltet, vermittelt)
    • unterhandeln verbo (unterhandele, unterhandelst, unterhandelt, unterhandelte, unterhandeltet, unterhandelt)
  2. bemiddelen (tussenbeide komen; interfereren; interveniëren; )
    eingreifen; vermitteln; intervenieren; zusammenfallen; schlichten; sich einmischen; interferieren; unterbrechen; einschreiten; zusammentreffen
    • eingreifen verbo (greife ein, greifst ein, greift ein, griff ein, grifft ein, eingegriffen)
    • vermitteln verbo (vermittele, vermittelst, vermittelt, vermittelte, vermitteltet, vermittelt)
    • intervenieren verbo (interveniere, intervenierst, interveniert, intervenierte, interveniertet, interveniert)
    • zusammenfallen verbo (falle zusammen, fällst zusammen, fällt zusammen, fiel zusammen, fielet zusammen, zusammengefallen)
    • schlichten verbo (schlichte, schlichtest, schlichtet, schlichtete, schlichtetet, geschlichtet)
    • sich einmischen verbo (mische mich eein, mischst dich eein, mischt sich eein, mischte sich eein, mischtet euch eein, sich eingemischt)
    • interferieren verbo (interferiere, interferierst, interferiert, interferierte, interferiertet, interferiert)
    • unterbrechen verbo (unterbreche, unterbrichst, unterbricht, unterbrach, unterbracht, unterbrochen)
    • einschreiten verbo (schreite ein, schreitest ein, schreitet ein, schritt ein, schrittet ein, eingeschritten)
    • zusammentreffen verbo (treffe zusammen, triffst zusammen, trifft zusammen, traf zusammen, trafet zusammen, zusammengetroffen)

Conjugaciones de bemiddelen:

o.t.t.
  1. bemiddel
  2. bemiddelt
  3. bemiddelt
  4. bemiddelen
  5. bemiddelen
  6. bemiddelen
o.v.t.
  1. bemiddelde
  2. bemiddelde
  3. bemiddelde
  4. bemiddelden
  5. bemiddelden
  6. bemiddelden
v.t.t.
  1. heb bemiddeld
  2. hebt bemiddeld
  3. heeft bemiddeld
  4. hebben bemiddeld
  5. hebben bemiddeld
  6. hebben bemiddeld
v.v.t.
  1. had bemiddeld
  2. had bemiddeld
  3. had bemiddeld
  4. hadden bemiddeld
  5. hadden bemiddeld
  6. hadden bemiddeld
o.t.t.t.
  1. zal bemiddelen
  2. zult bemiddelen
  3. zal bemiddelen
  4. zullen bemiddelen
  5. zullen bemiddelen
  6. zullen bemiddelen
o.v.t.t.
  1. zou bemiddelen
  2. zou bemiddelen
  3. zou bemiddelen
  4. zouden bemiddelen
  5. zouden bemiddelen
  6. zouden bemiddelen
diversen
  1. bemiddel!
  2. bemiddelt!
  3. bemiddeld
  4. bemiddelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bemiddelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
eingreifen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen grijpen; klauwen; obsederen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
einschreiten bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
interferieren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
intervenieren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
schlichten bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afdoen; afhandelen; bedaren; beslechten; bijleggen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; kalmeren; meebetalen; schikken; sussen; tot kalmte manen; twist uit de weg ruimen; verzoenen; vrede sluiten
sich einmischen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
unterbrechen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afbreken; belemmeren; beletten; beëindigen; detacheren; doen ophouden; forceren; het werk neerleggen als protest; in de rede vallen; in staking gaan; interrumperen; loskrijgen; losmaken; loswerken; onderbreken; ontbinden; opheffen; scheiden; staken; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; verhinderen; werkonderbreken
unterhandeln bemiddelen; tussenkomen afdingen; dingen
vermitteln bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen distribueren; ronddelen; ter beschikking stellen; uitreiken; verdelen
zusammenfallen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bouwvallig worden; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; samenlopen; samenvallen; vervallen
zusammentreffen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bijeen komen; elkaar ontmoeten; samenkomen; samenlopen; samenvallen

Wiktionary: bemiddelen

bemiddelen
verb
  1. trachten overeenstemming tussen twee partijen tot stand te brengen

Cross Translation:
FromToVia
bemiddelen moderieren moderate — to act as a moderator
bemiddelen vermitteln; hervorrufen; antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; anschaffen; beschaffen; besorgen; verschaffen procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.