Neerlandés

Traducciones detalladas de bijdoen de neerlandés a alemán

bijdoen:

bijdoen verbo (doe bij, doet bij, deed bij, deden bij, bijgedaan)

  1. bijdoen (toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen)
    zufügen; beifügen; hinzufügen; zulegen; beilegen; beimischen; anfügen; beigeben; hinzulegen; zugeben; beisetzen; hinzumengen; hineintun; hinzumischen
    • zufügen verbo (füge zu, fügst zu, fügt zu, fügte zu, fügtet zu, zugefügt)
    • beifügen verbo (füge bei, fügst bei, fügt bei, fügte bei, fügtet bei, beigefügt)
    • hinzufügen verbo (füge hinzu, fügst hinzu, fügt hinzu, fügte hinzu, fügtet hinzu, hinzugefügt)
    • zulegen verbo (lege zu, legst zu, legt zu, legte zu, legtet zu, zugelegt)
    • beilegen verbo (lege bei, legst bei, legt bei, legte bei, legtet bei, beigelegt)
    • beimischen verbo (mische bei, mischt bei, mischte bei, mischtet bei, beigemischt)
    • anfügen verbo (füge an, fügst an, fügt an, fügte an, fügtet an, angefügt)
    • beigeben verbo (gebe bei, gibst bei, gibt bei, gab bei, gabt bei, beigegeben)
    • hinzulegen verbo (lege hinzu, legst hinzu, legt hinzu, legte hinzu, legtet hinzu, hinzugelegt)
    • zugeben verbo (gebe zu, gibst zu, gibt zu, gab zu, gabt zu, zugegeben)
    • beisetzen verbo (setze bei, setzt bei, setzte bei, setztet bei, beigesetzt)
    • hinzumengen verbo (menge hinzu, mengst hinzu, mengt hinzu, mengte hinzu, mengtet hinzu, hinzugemengt)
    • hineintun verbo (tue hinein, tust hinein, tut hinein, tat hinein, tatet hinein, hineingetan)
    • hinzumischen verbo (mische hinzu, mischst hinzu, mischt hinzu, mischte hinzu, mischtet hinzu, hinzugemischt)

Conjugaciones de bijdoen:

o.t.t.
  1. doe bij
  2. doet bij
  3. doet bij
  4. doen bij
  5. doen bij
  6. doen bij
o.v.t.
  1. deed bij
  2. deed bij
  3. deed bij
  4. deden bij
  5. deden bij
  6. deden bij
v.t.t.
  1. heb bijgedaan
  2. hebt bijgedaan
  3. heeft bijgedaan
  4. hebben bijgedaan
  5. hebben bijgedaan
  6. hebben bijgedaan
v.v.t.
  1. had bijgedaan
  2. had bijgedaan
  3. had bijgedaan
  4. hadden bijgedaan
  5. hadden bijgedaan
  6. hadden bijgedaan
o.t.t.t.
  1. zal bijdoen
  2. zult bijdoen
  3. zal bijdoen
  4. zullen bijdoen
  5. zullen bijdoen
  6. zullen bijdoen
o.v.t.t.
  1. zou bijdoen
  2. zou bijdoen
  3. zou bijdoen
  4. zouden bijdoen
  5. zouden bijdoen
  6. zouden bijdoen
diversen
  1. doe bij!
  2. doet bij!
  3. bijgedaan
  4. bijdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijdoen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
anfügen aanvoegen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
anfügen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij tellen; insluiten; optellen; toevoegen
beifügen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; aansluiten; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; insluiten; optellen; toevoegen; voegen
beigeben bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; bijrekenen; bijtellen; erbij tellen; optellen
beilegen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen afdoen; afhandelen; beslechten; bijbetalen; bijleggen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij tellen; goedmaken; insluiten; kwijten; optellen; ruzie afsluiten; schikken; toevoegen; twist uit de weg ruimen; verzoenen; vrede sluiten
beimischen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen
beisetzen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen begraven; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; ter aarde bestellen; zetten
hineintun bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; doen in; inbrengen; indoen; instoppen
hinzufügen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; insluiten; optellen; toevoegen
hinzulegen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijbetalen; bijleggen; bijmengen
hinzumengen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen
hinzumischen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen
zufügen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aan mengsel toevoegen; bijmengen; erbij doen; toebrengen; toevoegen; voegen
zugeben bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen als waar erkennen; erkennen; goed vinden; toegeven; toestaan; toestemmen; zich over geven; zwichten
zulegen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen