Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. delegeren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de delegeren de neerlandés a alemán

delegeren:

delegeren verbo (delegeer, delegeert, delegeerde, delegeerden, gedelegeerd)

  1. delegeren (afvaardigen; deputeren)
    delegieren; ermächtigen; abordnen
    • delegieren verbo (delegiere, delegierst, delegiert, delegierte, delegiertet, delegiert)
    • ermächtigen verbo (ermächtige, ermächtigst, ermächtigt, ermächtigte, ermächtigtet, ermächtigt)
    • abordnen verbo (ordne ab, ordnest ab, ordnet ab, ordnete ab, ordnetet ab, abgeordnet)
  2. delegeren (overdragen)
    übertragen; übergeben; delegieren
    • übertragen verbo (übertrage, überträgst, überträgt, übertrug, übertrugt, übertragen)
    • übergeben verbo (übergebe, übergibst, übergibt, übergab, übergabt, übergegeben)
    • delegieren verbo (delegiere, delegierst, delegiert, delegierte, delegiertet, delegiert)

Conjugaciones de delegeren:

o.t.t.
  1. delegeer
  2. delegeert
  3. delegeert
  4. delegeren
  5. delegeren
  6. delegeren
o.v.t.
  1. delegeerde
  2. delegeerde
  3. delegeerde
  4. delegeerden
  5. delegeerden
  6. delegeerden
v.t.t.
  1. heb gedelegeerd
  2. hebt gedelegeerd
  3. heeft gedelegeerd
  4. hebben gedelegeerd
  5. hebben gedelegeerd
  6. hebben gedelegeerd
v.v.t.
  1. had gedelegeerd
  2. had gedelegeerd
  3. had gedelegeerd
  4. hadden gedelegeerd
  5. hadden gedelegeerd
  6. hadden gedelegeerd
o.t.t.t.
  1. zal delegeren
  2. zult delegeren
  3. zal delegeren
  4. zullen delegeren
  5. zullen delegeren
  6. zullen delegeren
o.v.t.t.
  1. zou delegeren
  2. zou delegeren
  3. zou delegeren
  4. zouden delegeren
  5. zouden delegeren
  6. zouden delegeren
en verder
  1. ben gedelegeerd
  2. bent gedelegeerd
  3. is gedelegeerd
  4. zijn gedelegeerd
  5. zijn gedelegeerd
  6. zijn gedelegeerd
diversen
  1. delegeer!
  2. delegeert!
  3. gedelegeerd
  4. delegerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

delegeren [znw.] sustantivo

  1. delegeren (afvaardigen; deputeren)
    Abordnen

Translation Matrix for delegeren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Abordnen afvaardigen; delegeren; deputeren
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abordnen afvaardigen; delegeren; deputeren
delegieren afvaardigen; delegeren; deputeren; overdragen
ermächtigen afvaardigen; delegeren; deputeren machtigen; volmacht geven; volmachtigen
übergeben delegeren; overdragen afstaan; braken; capituleren; kotsen; opgeven; overgeven; spugen; spuwen; strijd opgeven; uitbraken; uitleveren; vomeren; zich overgeven
übertragen delegeren; overdragen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; omhoogbrengen; overbrengen; overplaatsen; overzenden; overzetten; rechtop zetten; rondbrieven; rondvertellen; standplaats veranderen; transporteren; uitzenden; vervoeren
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
übertragen broadcast-; figuurlijk; oneigenlijk; overdrachtelijk; zinnebeeldig

Wiktionary: delegeren

delegeren
verb
  1. taken en verantwoordelijkheden doorgeven

Cross Translation:
FromToVia
delegeren abordnen; delegieren; entsenden; schicken déléguerdéputer, commettre, envoyer quelqu’un avec pouvoir d’agir, d’examiner, de juger, de négocier, etc.