Neerlandés

Traducciones detalladas de aanslaan de neerlandés a alemán

aanslaan:

aanslaan verbo (sla aan, slaat aan, sloeg aan, sloegen aan, aangeslagen)

  1. aanslaan (taxeren)
    veranschlagen; anschlagen; taxieren
    • veranschlagen verbo (veranschlage, veranschlägst, veränschagt, veranschlug, veranschlugt, verangeschlagen)
    • anschlagen verbo (schlage an, schlägst an, schlägt an, schlug an, schlugt an, angeschlagen)
    • taxieren verbo (taxiere, taxierst, taxiert, taxierte, taxiertet, taxiert)

Conjugaciones de aanslaan:

o.t.t.
  1. sla aan
  2. slaat aan
  3. slaat aan
  4. slaan aan
  5. slaan aan
  6. slaan aan
o.v.t.
  1. sloeg aan
  2. sloeg aan
  3. sloeg aan
  4. sloegen aan
  5. sloegen aan
  6. sloegen aan
v.t.t.
  1. ben aangeslagen
  2. bent aangeslagen
  3. is aangeslagen
  4. zijn aangeslagen
  5. zijn aangeslagen
  6. zijn aangeslagen
v.v.t.
  1. was aangeslagen
  2. was aangeslagen
  3. was aangeslagen
  4. waren aangeslagen
  5. waren aangeslagen
  6. waren aangeslagen
o.t.t.t.
  1. zal aanslaan
  2. zult aanslaan
  3. zal aanslaan
  4. zullen aanslaan
  5. zullen aanslaan
  6. zullen aanslaan
o.v.t.t.
  1. zou aanslaan
  2. zou aanslaan
  3. zou aanslaan
  4. zouden aanslaan
  5. zouden aanslaan
  6. zouden aanslaan
diversen
  1. sla aan!
  2. slaat aan!
  3. aangeslagen
  4. aanslaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanslaan:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
anschlagen aanslaan; taxeren benadelen; duperen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
taxieren aanslaan; taxeren adviseren; afwegen; begroten; bepalen; beramen; iets aanraden; ingeven; inschatten; overdenken; overwegen; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren
veranschlagen aanslaan; taxeren adviseren; afwegen; becijferen; begroten; berekenen; calculeren; iets aanraden; ingeven; overdenken; overwegen; raden; ramen; schatten; suggereren; uitrekenen; uitwerken

Wiktionary: aanslaan


Cross Translation:
FromToVia
aanslaan aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen; antun; anziehen; auflegen; anlegen; zwingen; anmuten; andrehen imposer — Traductions à trier suivant le sens
aanslaan abprallen rebondir — Faire un ou plusieurs bonds.
aanslaan beschlagnahmen; Beschlag; ergreifen; konfiszieren; erbeuten; kapern saisir — Arrêter, retenir par voie de saisie.