Neerlandés

Traducciones detalladas de doorspelen de neerlandés a alemán

doorspelen:

doorspelen verbo (speel door, speelt door, speelde door, speelden door, doorgespeeld)

  1. doorspelen (doorvertellen; doorgeven; rondvertellen; rondbrieven)
    durchsagen; übertragen; austragen; weitererzählen; denunzieren; herumerzählen; ausposaunen
    • durchsagen verbo (durchsage, durchsagst, durchsagt, durchsagte, durchsagtet, durchsagt)
    • übertragen verbo (übertrage, überträgst, überträgt, übertrug, übertrugt, übertragen)
    • austragen verbo (trage aus, trägst aus, trägt aus, trug aus, trugt aus, ausgetragen)
    • weitererzählen verbo (erzähle weiter, erzählst weiter, erzählt weiter, erzählte weiter, erzähltet weiter, weitererzählt)
    • denunzieren verbo (denunziere, denunzierst, denunziert, denunzierte, denunziertet, denunziert)
    • herumerzählen verbo (erzähle herum, erzählst herum, erzählt herum, zählte herum, herumerzählt)
    • ausposaunen verbo (posaune aus, posaunst aus, posaunt aus, posaunte aus, posauntet aus, ausposaunt)

Conjugaciones de doorspelen:

o.t.t.
  1. speel door
  2. speelt door
  3. speelt door
  4. spelen door
  5. spelen door
  6. spelen door
o.v.t.
  1. speelde door
  2. speelde door
  3. speelde door
  4. speelden door
  5. speelden door
  6. speelden door
v.t.t.
  1. heb doorgespeeld
  2. hebt doorgespeeld
  3. heeft doorgespeeld
  4. hebben doorgespeeld
  5. hebben doorgespeeld
  6. hebben doorgespeeld
v.v.t.
  1. had doorgespeeld
  2. had doorgespeeld
  3. had doorgespeeld
  4. hadden doorgespeeld
  5. hadden doorgespeeld
  6. hadden doorgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal doorspelen
  2. zult doorspelen
  3. zal doorspelen
  4. zullen doorspelen
  5. zullen doorspelen
  6. zullen doorspelen
o.v.t.t.
  1. zou doorspelen
  2. zou doorspelen
  3. zou doorspelen
  4. zouden doorspelen
  5. zouden doorspelen
  6. zouden doorspelen
en verder
  1. is doorgespeeld
  2. zijn doorgespeeld
diversen
  1. speel door!
  2. speelt door!
  3. doorgespeeld
  4. doorspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorspelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ausposaunen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; rondvertellen doormeppen; doorslaan; klikken; uitbazuinen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
austragen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; rondvertellen bestellen; een boodschap uitdragen; geven; inschrijving opheffen; klikken; orderen; schenken; ten einde dragen; uitdragen; uitspelen; uitstrooien; uitzaaien; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verklikken; verkondigen; verlenen; verlinken; verraden; verstrekken; vertellen; voldragen
denunzieren doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; rondvertellen klikken; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
durchsagen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; rondvertellen
herumerzählen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; rondvertellen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; klikken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; wauwelen; zwammen
weitererzählen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; rondvertellen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; klikken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; wauwelen; zwammen
übertragen doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; rondvertellen delegeren; omhoogbrengen; overbrengen; overdragen; overplaatsen; overzenden; overzetten; rechtop zetten; standplaats veranderen; transporteren; uitzenden; vervoeren
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
übertragen broadcast-; figuurlijk; oneigenlijk; overdrachtelijk; zinnebeeldig