Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. figureren:


Neerlandés

Traducciones detalladas de figureren de neerlandés a alemán

figureren:

figureren verbo (figureer, figureert, figureerde, figureerden, gefigureerd)

  1. figureren
    figurieren; darstellen; auftreten; aufführen; darbieten
    • figurieren verbo (figuriere, figurierst, figuriert, figurierte, figuriertet, figuriert)
    • darstellen verbo (stelle dar, stellst dar, stellt dar, stellte dar, stelltet dar, dargestellt)
    • auftreten verbo (trete auf, trittst auf, tritt auf, trat auf, tratet auf, aufgetreten)
    • aufführen verbo (führe auf, führst auf, führt auf, führte auf, führtet auf, aufgeführt)
    • darbieten verbo (biete dar, bietest dar, bietet dar, bot dar, botet dar, dargeboten)

Conjugaciones de figureren:

o.t.t.
  1. figureer
  2. figureert
  3. figureert
  4. figureren
  5. figureren
  6. figureren
o.v.t.
  1. figureerde
  2. figureerde
  3. figureerde
  4. figureerden
  5. figureerden
  6. figureerden
v.t.t.
  1. heb gefigureerd
  2. hebt gefigureerd
  3. heeft gefigureerd
  4. hebben gefigureerd
  5. hebben gefigureerd
  6. hebben gefigureerd
v.v.t.
  1. had gefigureerd
  2. had gefigureerd
  3. had gefigureerd
  4. hadden gefigureerd
  5. hadden gefigureerd
  6. hadden gefigureerd
o.t.t.t.
  1. zal figureren
  2. zult figureren
  3. zal figureren
  4. zullen figureren
  5. zullen figureren
  6. zullen figureren
o.v.t.t.
  1. zou figureren
  2. zou figureren
  3. zou figureren
  4. zouden figureren
  5. zouden figureren
  6. zouden figureren
diversen
  1. figureer!
  2. figureert!
  3. gefigureerd
  4. figurerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for figureren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aufführen figureren bouwen; construeren; omhoogkomen; opnoemen; opsommen; opstijgen; opvliegen; opvoeren; vergroten
auftreten figureren acteren; een rol vertolken; fungeren; opentrappen; optreden; optreden als; optreden tegen; performen; spelen; toneelspelen
darbieten figureren aanbieden; aanreiken; etaleren; geven; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; voorleggen
darstellen figureren acteren; afbeelden; afschilderen; beschrijven; doen alsof; doen lijken; dramatiseren; duiden op; een rol vertolken; etaleren; komedie spelen; omschrijven; portretteren; schetsen; schilderen; spelen; tekenen; tentoonstellen; toneelspelen; tonen; uitbeelden; uitstallen; verbeelden; verpersonificeren; vertolken; wijzen op; zich aanstellen
figurieren figureren