Neerlandés

Traducciones detalladas de gezet de neerlandés a alemán

gezet:


Translation Matrix for gezet:

AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
dick corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig banaal; dik; fors; grof; in details; laag-bij-de-grond; lijvig; lomp; massief; moddervet; omvangrijk; plat; platvloers; potig; robuust; schunnig; struis; triviaal; uitgewerkt; vet; volumineus; vunzig; zwaar; zwaar van lijf; zwaargebouwd
fett corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig banaal; dik; geducht; grof; in hoge mate; laag-bij-de-grond; lijvig; lomp; machtig; moddervet; moeilijk verteerbaar; morsig; omvangrijk; plat; platvloers; ranzig; schunnig; slecht verteerbaar; slonzig; slordig; smerig; triviaal; vet; vettig; vies; viezig; voddig; volumineus; vuil; vunzig; zwaar; zwaar van lijf
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
beleibt corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig dik; lijvig; omvangrijk; vet; volumineus; zwaar van lijf
korpulent corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig dik; fors; lijvig; massief; omvangrijk; potig; robuust; struis; vet; volumineus; zwaar; zwaar van lijf; zwaargebouwd
umfangreich corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig extensief; in details; ruim; uitgebreid; uitgewerkt; wijd
wohlbeleibt corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig

Palabras relacionadas con "gezet":


Wiktionary: gezet

gezet
adjective
  1. von kräftiger, fülliger Gestalt

Cross Translation:
FromToVia
gezet fett; dick fat — carrying a larger than normal amount of fat on one's body
gezet dick thick — heavy in build

zetten:

zetten verbo (zet, zette, zetten, gezet)

  1. zetten (deponeren; leggen; plaatsen; )
    setzen; legen; einstellen; hinstellen; stellen; aufstellen; installieren; unterbringen; anbringen; herstellen; abstellen; hinlegen; einräumen; ablegen; beisetzen; stationieren; einordnen; einrücken; gruppieren; abstreifen; austreiben
    • setzen verbo (setze, setzt, setzte, setztet, gesetzt)
    • legen verbo (lege, liegst, liegt, lag, lagt, gelegt)
    • einstellen verbo (r, stellst ein, stellt ein, stellte ein, stelltet ein, eingestellt)
    • hinstellen verbo (stelle hin, stellst hin, stellt hin, stellte hin, stelltet hin, hingestellt)
    • stellen verbo (stelle, stellst, stellt, stellte, stelltet, gestellt)
    • aufstellen verbo (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • installieren verbo (installiere, installierst, installiert, installierte, installiertet, installiert)
    • unterbringen verbo (unterbringe, unterbringst, unterbringt, unterbracht, unterbracht)
    • anbringen verbo (bringe an, bringst an, bringt an, bracht an, brachtet an, angebracht)
    • herstellen verbo (herstelle, herstellst, herstellt, herstellte, herstelltet, hergestellt)
    • abstellen verbo (stelle ab, stellst ab, stellt ab, stellte ab, stelltet ab, abgestellt)
    • hinlegen verbo (lege hin, legst hin, legt hin, legte hin, legtet hin, hingelegt)
    • einräumen verbo (räume ein, räumst ein, räumt ein, räumte ein, räumtet ein, eingeräumt)
    • ablegen verbo (lege ab, legst ab, legt ab, legte ab, legtet ab, abgelegt)
    • beisetzen verbo (setze bei, setzt bei, setzte bei, setztet bei, beigesetzt)
    • stationieren verbo (stationiere, stationierst, stationiert, stationierte, stationiertet, stationiert)
    • einordnen verbo (ordne ein, ordnest ein, ordnet ein, ordnete ein, ordnetet ein, eingeordnet)
    • einrücken verbo (rücke ein, rückst ein, rückt ein, rückte ein, rücktet ein, eingerückt)
    • gruppieren verbo (gruppiere, gruppierst, gruppiert, gruppierte, gruppiertet, gruppiert)
    • abstreifen verbo (streife ab, streifst ab, streift ab, streifte ab, streiftet ab, abgestreift)
    • austreiben verbo (treibe aus, treibst aus, treibt aus, trieb aus, triebt aus, ausgetrieben)
  2. zetten (leggen; plaatsen)
    legen; ablagern; deponieren; bergen; unterbringen
    • legen verbo (lege, liegst, liegt, lag, lagt, gelegt)
    • ablagern verbo (lagere ab, lagerst ab, lagert ab, lagerte ab, lagertet ab, abgelagert)
    • deponieren verbo (deponiere, deponierst, deponiert, deponierte, deponiertet, deponiert)
    • bergen verbo (berge, birgst, birgt, barg, bargt, geborgen)
    • unterbringen verbo (unterbringe, unterbringst, unterbringt, unterbracht, unterbracht)
  3. zetten (plaatsen)
    unterbringen; ablegen; deponieren; bergen; ablagern
    • unterbringen verbo (unterbringe, unterbringst, unterbringt, unterbracht, unterbracht)
    • ablegen verbo (lege ab, legst ab, legt ab, legte ab, legtet ab, abgelegt)
    • deponieren verbo (deponiere, deponierst, deponiert, deponierte, deponiertet, deponiert)
    • bergen verbo (berge, birgst, birgt, barg, bargt, geborgen)
    • ablagern verbo (lagere ab, lagerst ab, lagert ab, lagerte ab, lagertet ab, abgelagert)
  4. zetten (neerzetten; plaatsen; bijzetten)
    hinstellen; einräumen; einordnen
    • hinstellen verbo (stelle hin, stellst hin, stellt hin, stellte hin, stelltet hin, hingestellt)
    • einräumen verbo (räume ein, räumst ein, räumt ein, räumte ein, räumtet ein, eingeräumt)
    • einordnen verbo (ordne ein, ordnest ein, ordnet ein, ordnete ein, ordnetet ein, eingeordnet)

Conjugaciones de zetten:

o.t.t.
  1. zet
  2. zet
  3. zet
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
o.v.t.
  1. zette
  2. zette
  3. zette
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
v.t.t.
  1. heb gezet
  2. hebt gezet
  3. heeft gezet
  4. hebben gezet
  5. hebben gezet
  6. hebben gezet
v.v.t.
  1. had gezet
  2. had gezet
  3. had gezet
  4. hadden gezet
  5. hadden gezet
  6. hadden gezet
o.t.t.t.
  1. zal zetten
  2. zult zetten
  3. zal zetten
  4. zullen zetten
  5. zullen zetten
  6. zullen zetten
o.v.t.t.
  1. zou zetten
  2. zou zetten
  3. zou zetten
  4. zouden zetten
  5. zouden zetten
  6. zouden zetten
diversen
  1. zet!
  2. zet!
  3. gezet
  4. zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zetten [het ~] sustantivo

  1. het zetten (zetwerk; zetsels)
    Setzen; die Setzarbeit; der Satz

Translation Matrix for zetten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Satz zetsels; zetten; zetwerk percentage; sequens; sequentie; set; zin; zin taalkundig; zinsnede
Setzarbeit zetsels; zetten; zetwerk
Setzen zetsels; zetten; zetwerk poneren; stellen; zetwerken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ablagern leggen; plaatsen; zetten deponeren; leggen
ablegen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afleggen; archiveren; bewaren; deponeren; iets neerleggen; leggen; meters maken; neerleggen; onderuit halen; opbergen; opslaan; opzij leggen; plaatsen; wegleggen; wegzetten
abstellen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afschaffen; afzetten; bewaren; neerleggen; onderuit halen; opzij leggen; stallen; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verhelpen; wegzetten
abstreifen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
anbringen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten klikken; neerleggen; onderuit halen; verklappen
aufstellen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten arrangeren; betogen; bouwen; construeren; consumeren; demonstreren; formeren; gebruiken; iets op touw zetten; inrichten; installeren; muziek componeren; neerleggen; onderuit halen; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; regelen; stationeren; verbruiken
austreiben deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten gaan varen; uitdrijven
beisetzen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten begraven; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; ter aarde bestellen; toevoegen
bergen leggen; plaatsen; zetten bergen; bewaren; deponeren; in veiligheid brengen; leggen; neerleggen; opruimen; opslaan; plaatsen; wegleggen
deponieren leggen; plaatsen; zetten achterleggen; bewaren; deponeren; geld overmaken; leggen; neerleggen; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; posten; posteren; stationeren; storten; wegleggen
einordnen bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten inpassen; invoegen; neerleggen; onderuit halen; overgaan op nieuwe rijbaan; passen in; plaatsen; rangordenen; rangschikken; reglementeren; situeren; voorsorteren; zich afspelen; zich voegen
einräumen bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afdekken; afruimen; dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; neerleggen; onderuit halen; opruimen; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen
einrücken deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; neerleggen; onderuit halen; onverwachts langskomen; opschuiven; plaats maken; verplaatsen; verzetten
einstellen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aannemen; aanstellen; aantrekken; afbestellen; afgelasten; afstellen; afstemmen; afzeggen; annuleren; benoemen; bewaren; detacheren; halt houden; het werk neerleggen als protest; in dienst nemen; inhuren; installeren; instellen; intrekken; neerleggen; nietig verklaren; onderuit halen; opzij leggen; staken; stoppen; tewerkstellen; uitzenden; wegzetten; werkonderbreken
gruppieren deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten arrangeren; groep; groeperen; indelen; neerleggen; onderuit halen; ordenen; plaatsen; situeren; systematiseren; zich afspelen
herstellen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten fabriceren; hernieuwen; herstellen; in het leven roepen; maken; produceren; renoveren; scheppen; totstandbrengen; verbeteren; vernieuwen; vervaardigen; voortbrengen
hinlegen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bewaren; deponeren; leggen; neerleggen; neervlijen; onderuit halen; opzij leggen; plaatsen; wegleggen; wegzetten
hinstellen bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten neerleggen; onderuit halen; plaatsen; situeren; zich afspelen
installieren deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aanbrengen; aanleggen; afstemmen; inrichten; installeren; instellen; monteren en aansluiten; neerleggen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; zich afspelen
legen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten neerleggen; onderuit halen
setzen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten achteruitgaan; afnemen; bouwen; construeren; declineren; een zet doen; gaan zitten; kelderen; met aandelen spelen; minder worden; mobiliseren; neerleggen; onderuit halen; opschuiven; plaats maken; plaatsnemen; speculeren; uitbuiken; uitzakken; verplaatsen; verzetten; zakken; zich neerzetten
stationieren deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten neerleggen; onderuit halen
stellen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten neerleggen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren
unterbringen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aanbesteden; accommoderen; deponeren; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaatsen; uitbesteden
- plaatsen
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
Satz set

Palabras relacionadas con "zetten":


Sinónimos de "zetten":


Definiciones relacionadas de "zetten":

  1. het een plek geven1
    • ik zet deze klok op de kast1
  2. het maken1
    • heb je al koffie gezet?1
  3. maken dat hij het gaat doen1
    • Ik zet hem aan het werk1

Wiktionary: zetten

zetten
verb
  1. jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen
  2. Buchstaben, Zeichen, Wort, Spielkarten, Spielfiguren, Geldbetrag und dergleichen positionieren
  3. aus beweglichen Lettern eine Druckvorlage erstellen
  4. Spielsteine oder -figuren auf dem Brett positionieren
  5. in einem Spiel oder bei einer Wette seinen Einsatz machen

Cross Translation:
FromToVia
zetten bedrücken distress — cause strain or anxiety
zetten bewegen move — to change the place of a piece
zetten klammern; in Klammern setzen; einklammern parenthesize — place in parentheses
zetten setzen; stellen; legen; tun put — to place something somewhere
zetten aufsetzen put on — to place upon
zetten setzen; legen; stellen; aufstellen set — to put something down
zetten setzen set — to arrange type
zetten stellen; abstellen; hinstellen; aufstellen stand — to place in an upright or standing position
zetten senken; absenken; herablassen; erniedrigen; entwürdigen; diskreditieren; in Misskredit bringen; in Verruf bringen; reduzieren; umbringen; verderben; streichen; demütigen abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
zetten anwenden; benutzen; brauchen; gebrauchen; verwenden; verwerten; antun; anziehen; auflegen; anlegen; legen; setzen; stecken; stellen; applizieren; verabreichen; auftragen; anbringen; beifügen appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
zetten abfassen; verfassen; setzen composerformer un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
zetten posieren; legen; setzen; stecken; stellen; bauen; aufbauen; erbauen; konstruieren; einführen; einrichten; einsetzen; installieren; machen; tun; bereiten poserplacer, mettre sur quelque chose.
zetten abbilden; repräsentieren; vertreten; vorstellen; beschreiben; spielen; ausdrücken; zum Ausdruck bringen représenterprésenter de nouveau.
zetten reduzieren réduirerestreindre, diminuer, ou faire diminuer.