Neerlandés

Traducciones detalladas de inkrimpen de neerlandés a alemán

inkrimpen:

inkrimpen verbo (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)

  1. inkrimpen (slinken; krimpen)
    schrumpfen; einschrumpfen; verringern; reduzieren; mindern; schwinden; vermindern; zusammenschrumpfen
    • schrumpfen verbo (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
    • einschrumpfen verbo (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
    • verringern verbo (verringere, verringerst, verringert, verringerte, verringertet, verringert)
    • reduzieren verbo (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • mindern verbo (mindere, minderst, mindert, minderte, mindertet, gemindert)
    • schwinden verbo (schwinde, schwindest, schwindet, schwand, schwandet, geschwunden)
    • vermindern verbo (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • zusammenschrumpfen verbo (schrumpfe zusammen, schrumpfst zusammen, schrumpft zusammen, schrumpfte zusammen, schrumpftet zusammen, zusammengeschrumpft)
  2. inkrimpen (slinken; kleiner worden)
    schrumpfen; reduzieren; mindern; abnehmen; zurückgehen
    • schrumpfen verbo (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
    • reduzieren verbo (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • mindern verbo (mindere, minderst, mindert, minderte, mindertet, gemindert)
    • abnehmen verbo (nehme ab, nimmst ab, nimmt ab, nahm ab, nahmt ab, abgenommen)
    • zurückgehen verbo (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
  3. inkrimpen (verminderen; slinken; afnemen; )
    schwinden; schrumpfen
    • schwinden verbo (schwinde, schwindest, schwindet, schwand, schwandet, geschwunden)
    • schrumpfen verbo (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
  4. inkrimpen (verminderen; reduceren; afnemen; )
    reduzieren; einschränken; vermindern; beschränken; herabsetzen; einschrumpfen; kürzen; schrumpfen
    • reduzieren verbo (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • einschränken verbo (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
    • vermindern verbo (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • beschränken verbo (beschränke, beschränkst, beschränkt, beschränkte, beschränktet, beschränkt)
    • herabsetzen verbo (setze herab, setzt herab, setzte herab, setztet herab, herabgesetzt)
    • einschrumpfen verbo (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
    • kürzen verbo (kürze, kürzst, kürzt, kürzte, kürztet, gekürzt)
    • schrumpfen verbo (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)

Conjugaciones de inkrimpen:

o.t.t.
  1. krimp in
  2. krimpt in
  3. krimpt in
  4. krimpen in
  5. krimpen in
  6. krimpen in
o.v.t.
  1. kromp in
  2. kromp in
  3. kromp in
  4. krompen in
  5. krompen in
  6. krompen in
v.t.t.
  1. ben ingekrompen
  2. bent ingekrompen
  3. is ingekrompen
  4. zijn ingekrompen
  5. zijn ingekrompen
  6. zijn ingekrompen
v.v.t.
  1. was ingekrompen
  2. was ingekrompen
  3. was ingekrompen
  4. waren ingekrompen
  5. waren ingekrompen
  6. waren ingekrompen
o.t.t.t.
  1. zal inkrimpen
  2. zult inkrimpen
  3. zal inkrimpen
  4. zullen inkrimpen
  5. zullen inkrimpen
  6. zullen inkrimpen
o.v.t.t.
  1. zou inkrimpen
  2. zou inkrimpen
  3. zou inkrimpen
  4. zouden inkrimpen
  5. zouden inkrimpen
  6. zouden inkrimpen
diversen
  1. krimp in!
  2. krimpt in!
  3. ingekrompen
  4. inkrimpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inkrimpen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abnehmen inkrimpen; kleiner worden; slinken achteruitgaan; afdekken; afhalen; afnemen; afruimen; afslanken; aftappen; bederven; beroven; beroven van; bestelen; biertappen; degenereren; depriveren; in de war sturen; inzakken; lijnen; meenemen; nekken; ontnemen; ophalen; opruimen; ruïneren; sterk afnemen; tappen; te kort doen; teruglopen; vallen; verderven; verworden; verzieken; weghalen; wegnemen
beschränken afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afgrenzen; begrenzen; beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; inkorten; inperken; insluiten; korter maken; toevoegen; van grenzen voorzien; verkorten
einschrumpfen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen indrogen; kleiner maken; minimaliseren; opdrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; uitdrogen; verdorren; verdrogen; verkleinen; verschrompelen
einschränken afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afgrenzen; begrenzen; beknotten; beperken; besparen; bezuinigen; bijsluiten; bijvoegen; geld besparen; indammen; inkapselen; inkorten; inperken; insluiten; korten; korter maken; limiteren; matigen; minder gebruiken; terugdraaien; terugschroeven; toevoegen; van grenzen voorzien; verkorten
herabsetzen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; achteruitzetten; afnemen; afprijzen; declineren; degraderen; denigreren; in rang verlagen; kleineren; lager maken; minder worden; reduceren; terugplaatsen; terugzetten; verlagen; verminderen
kürzen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; besnoeien; declineren; inkorten; kleiner maken; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; minder worden; minimaliseren; snoeien; trimmen; verkleinen; verkorten
mindern inkrimpen; kleiner worden; krimpen; slinken achteruitgaan; afnemen; besparen; bezuinigen; declineren; kleiner maken; korten; matigen; minder worden; minimaliseren; verkleinen
reduzieren afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afnemen; afprijzen; besparen; bezuinigen; declineren; kleiner maken; korten; lager maken; matigen; minder maken; minder worden; minimaliseren; reduceren; samenvouwen; terugdraaien; terugschroeven; verkleinen; verlagen; verminderen
schrumpfen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; declineren; indrogen; inzinken; kleiner maken; minder worden; minimaliseren; opdrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; uitdrogen; verdorren; verdrogen; verkleinen; verschrompelen; vervallen; wegglijden; wegzinken
schwinden afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen achteruitgaan; afdekken; afnemen; afruimen; declineren; indrogen; minder worden; opruimen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen
vermindern afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afnemen; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; kleiner maken; korten; matigen; minder worden; minderen; minimaliseren; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen
verringern inkrimpen; krimpen; slinken achteruitgaan; afnemen; dalen; decimeren; declineren; dunnen; kleiner maken; minder talrijk maken; minder worden; minderen; minimaliseren; tanen; terugdraaien; teruggaan; terugschroeven; verkleinen; verminderen; vervallen
zurückgehen inkrimpen; kleiner worden; slinken achteruitgaan; afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; bederven; bezwijken; dateren; declineren; degenereren; in de war sturen; instorten; inzinken; minder worden; nekken; ontaarden; ruïneren; tenondergaan; teruggaan; teruggrijpen; verderven; vergaan; verrotten; verteren; vervallen; verworden; verzieken; wederkeren; weerkeren; wegglijden; wegrotten; wegzinken; zinken
zusammenschrumpfen inkrimpen; krimpen; slinken indrogen; ineenkrimpen; ineenschrompelen; opdrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; uitdrogen; verdorren; verdrogen; verschrompelen