Neerlandés

Traducciones detalladas de kantelen de neerlandés a alemán

kantelen:

kantelen verbo (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)

  1. kantelen (over een kant vallen; omkantelen)
    kippen; kentern; kanten; umkippen
    • kippen verbo (kippe, kippst, kippt, kippte, kipptet, gekippt)
    • kentern verbo (kentere, kenterst, kentert, kenterte, kentertet, gekentert)
    • kanten verbo (kante, kantest, kantet, kantete, kantetet, gekantet)
    • umkippen verbo (kippe um, kippst um, kippt um, kippte um, kipptet um, umgekippt)
  2. kantelen (wentelen; draaien; roteren; rollen; ronddraaien)
    rollen; rotieren; herumwirbeln; drehen; herumschwenken; umwenden; kehren; umdrehen; herumdrehen; sich drehen; sich wälzen; kugeln; umkehren; sich herum drehen; verdrehen; transformieren
    • rollen verbo (rolle, rollst, rollt, rollte, rolltet, gerollt)
    • rotieren verbo (rotiere, rotierst, rotiert, rotierte, rotiertet, rotiert)
    • herumwirbeln verbo (wirble herum, wirbelst herum, wirbelt herum, wirbelte herum, wirbeltet herum, herumgewirbelt)
    • drehen verbo (drehe, drehst, dreht, drehte, drehtet, gedreht)
    • herumschwenken verbo (schwenke herum, schwenkst herum, schwenkt herum, schwenkte herum, schwenktet herum, herumgeschwenkt)
    • umwenden verbo (wende um, wendest um, wendet um, wendete um, wendetet um, umgewendet)
    • kehren verbo (kehre, kehrst, kehrt, kehrte, kehrtet, gekehrt)
    • umdrehen verbo (drehe um, drehst um, dreht um, drehte um, drehtet um, umgedreht)
    • herumdrehen verbo (drehe herum, drehst herum, dreht herum, drehte herum, drehtet herum, herumgedreht)
    • sich drehen verbo (drehe mich, drehst dich, dreht sich, drehte sich, drehtet euch, sich gedreht)
    • sich wälzen verbo (wälze mich, wälzt dich, wälzt sich, wälzte sich, wälztet euch, sich gewälzt)
    • kugeln verbo (kugele, kugelst, kugelt, kugelte, kugeltet, gekugelt)
    • umkehren verbo (kehre um, kehrst um, kehrt um, kehrte um, kehrtet um, umgekehrt)
    • verdrehen verbo (verdrehe, verdrehst, verdreht, verdrehte, verdrehtet, verdreht)
    • transformieren verbo (transformiere, transformierst, transformiert, transformierte, transformiertet, transformiert)
  3. kantelen (omver kiepen; kiepen; dompen)
    kippen; kentern; umfallen
    • kippen verbo (kippe, kippst, kippt, kippte, kipptet, gekippt)
    • kentern verbo (kentere, kenterst, kentert, kenterte, kentertet, gekentert)
    • umfallen verbo

Conjugaciones de kantelen:

o.t.t.
  1. kantel
  2. kantelt
  3. kantelt
  4. kantelen
  5. kantelen
  6. kantelen
o.v.t.
  1. kantelde
  2. kantelde
  3. kantelde
  4. kantelden
  5. kantelden
  6. kantelden
v.t.t.
  1. ben gekanteld
  2. bent gekanteld
  3. is gekanteld
  4. zijn gekanteld
  5. zijn gekanteld
  6. zijn gekanteld
v.v.t.
  1. was gekanteld
  2. was gekanteld
  3. was gekanteld
  4. waren gekanteld
  5. waren gekanteld
  6. waren gekanteld
o.t.t.t.
  1. zal kantelen
  2. zult kantelen
  3. zal kantelen
  4. zullen kantelen
  5. zullen kantelen
  6. zullen kantelen
o.v.t.t.
  1. zou kantelen
  2. zou kantelen
  3. zou kantelen
  4. zouden kantelen
  5. zouden kantelen
  6. zouden kantelen
en verder
  1. heb gekanteld
  2. hebt gekanteld
  3. heeft gekanteld
  4. hebben gekanteld
  5. hebben gekanteld
  6. hebben gekanteld
diversen
  1. kantel!
  2. kantelt!
  3. gekanteld
  4. kantelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kantelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
drehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; filmen; keren; kolken; met iemand worstelen; omdraaien; overstag gaan; ronddraaien; wenden; worstelen
herumdrehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; iets omdraaien; keren; kolken; omdraaien; omkeren; omwenden; omzwaaien; ronddraaien; rondtollen; tollen; wenden; zich omdraaien; zwenken
herumschwenken draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen heen-en-weer-zwaaien; iets omdraaien; omkeren; rondzwaaien
herumwirbeln draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; kolken; ronddraaien; rondtollen; tollen
kanten kantelen; omkantelen; over een kant vallen
kehren draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen dateren; draaien; keren; omdraaien; omkeren; overstag gaan; teruggaan; teruggrijpen; wederkeren; weerkeren; wenden; zwenken
kentern dompen; kantelen; kiepen; omkantelen; omver kiepen; over een kant vallen kapseizen; kenteren; om het lijf slaan; omklappen; omslaan
kippen dompen; kantelen; kiepen; omkantelen; omver kiepen; over een kant vallen buitelen; duikelen; flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; omklappen; overkiepen; tuimelen; vallen
kugeln draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen kogelen
rollen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; kolken; ronddraaien; taxiën; verrollen
rotieren draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; omrollen; omwentelen
sich drehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; kolken; rondtollen; rondwentelen; tollen; wenden; wervelen; wielen; zwenken
sich herum drehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen
sich wälzen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen
transformieren draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen omschakelen van stroom; transformeren
umdrehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; iets omdraaien; keren; omdraaien; omkeren; omrollen; omwenden; omwentelen; teruggaan; wederkeren; weerkeren; wegdraaien; wenden; zich omdraaien; zwenken
umfallen dompen; kantelen; kiepen; omver kiepen buitelen; duikelen; flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; omrollen; omvallen; omvervallen; tuimelen; vallen
umkehren draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; iets omdraaien; keren; omkeren; retourneren; teruggaan; terugkeren; terugkomen; wederkeren; weerkeren; wenden; zich omdraaien; zwenken
umkippen kantelen; omkantelen; over een kant vallen buitelen; duikelen; flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; neerslaan; om het lijf slaan; omgooien; omkiepen; omkieperen; omslaan; omvergooien; omverslaan; omverwerpen; omwerpen; onderuithalen; tuimelen; vallen; vloeren
umwenden draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen iets omdraaien; omkeren; retourneren; terugkeren; terugkomen
verdrehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen iets omdraaien; omkeren; verdraaien

Wiktionary: kantelen

kantelen
verb
  1. Hilfsverb sein: aus einer aufrechten Position plötzlich in eine liegende geraten, meist über eine Kante; das Gleichgewicht verlieren und umstürzen

Cross Translation:
FromToVia
kantelen Zinne crenellation — pattern along the top of a parapet through which arrows or other weaponry may be shot
kantelen stürzen; zu Fall bringen; umstoßen; umstürzen; umwerfen renverser — Traductions à trier suivant le sens