Neerlandés

Traducciones detalladas de lever de neerlandés a alemán

lever:

lever [de ~] sustantivo

  1. de lever
    der Leber
    • Leber [der ~] sustantivo

Translation Matrix for lever:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Leber lever

Palabras relacionadas con "lever":

  • leveren, levers, levertje, levertjes

Definiciones relacionadas de "lever":

  1. orgaan in buikholte dat je bloed zuivert1
    • hij heeft last van zijn lever1

Wiktionary: lever

lever
noun
  1. een bruinkleurig orgaan dat gal produceert
lever
noun
  1. Anatomie: für den Stoffwechsel wichtigstes, inneres Organ von Tier und Mensch

Cross Translation:
FromToVia
lever Leber liver — organ of the body
lever Leber liver — organ as food
lever Leber foie — Organe présent chez l’homme et chez la plupart des vertébrés, produisant la bile.

lever forma de leveren:

leveren verbo (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)

  1. leveren (aanleveren; bezorgen; brengen; )
    liefern; abliefern; besorgen; zustellen; ausliefern; abgeben; bestellen
    • liefern verbo (liefere, lieferst, liefert, lieferte, liefertet, geliefert)
    • abliefern verbo (liefere ab, lieferst ab, liefert ab, lieferte ab, liefertet ab, abgeliefert)
    • besorgen verbo (besorge, besorgst, besorgt, besorgte, besorgtet, besorgt)
    • zustellen verbo (stelle zu, stellst zu, stellt zu, stellte zu, stelltet zu, zugestellt)
    • ausliefern verbo (liefere aus, lieferst aus, liefert aus, lieferte aus, liefertet aus, ausgeliefert)
    • abgeben verbo (gebe ab, gibst ab, gab ab, gabt ab, abgegeben)
    • bestellen verbo (bestelle, bestellst, bestellt, bestellte, bestelltet, bestellt)
  2. leveren (iemand iets flikken; lappen; flikken)
    hinkriegen; einseifen; fertigkriegen; einem einen Streich spielen; schaukeln; fertigbringen; deichseln
    • hinkriegen verbo (kriege hin, kriegst hin, kriegt hin, kriegte hin, kriegtet hin, hingekriegt)
    • einseifen verbo (seife ein, seifst ein, seift ein, seifte ein, seiftet ein, eingeseift)
    • schaukeln verbo (schaukele, schaukelst, schaukelt, schaukelte, schaukeltet, geschaukelt)
    • fertigbringen verbo (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • deichseln verbo (deichsele, deichselst, deichselt, deichselte, deichseltet, gedeichselt)

Conjugaciones de leveren:

o.t.t.
  1. lever
  2. levert
  3. levert
  4. leveren
  5. leveren
  6. leveren
o.v.t.
  1. leverde
  2. leverde
  3. leverde
  4. leverden
  5. leverden
  6. leverden
v.t.t.
  1. heb geleverd
  2. hebt geleverd
  3. heeft geleverd
  4. hebben geleverd
  5. hebben geleverd
  6. hebben geleverd
v.v.t.
  1. had geleverd
  2. had geleverd
  3. had geleverd
  4. hadden geleverd
  5. hadden geleverd
  6. hadden geleverd
o.t.t.t.
  1. zal leveren
  2. zult leveren
  3. zal leveren
  4. zullen leveren
  5. zullen leveren
  6. zullen leveren
o.v.t.t.
  1. zou leveren
  2. zou leveren
  3. zou leveren
  4. zouden leveren
  5. zouden leveren
  6. zouden leveren
en verder
  1. ben geleverd
  2. bent geleverd
  3. is geleverd
  4. zijn geleverd
  5. zijn geleverd
  6. zijn geleverd
diversen
  1. lever!
  2. levert!
  3. geleverd
  4. leverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leveren [znw.] sustantivo

  1. leveren
    die Lieferung
  2. leveren

Translation Matrix for leveren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Lieferung leveren afgifte; aflevering; afstaan; bestelling; bezorging; geleverde; leverantie; levering; oplevering; overdracht; overhandiging; uitlevering; zending
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abgeben aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; afstaan; bestellen; bezorgen; brengen; inleveren; lossen; overgeven; overhandigen; thuisbezorgen; uitbrengen; uitgeven; uitladen
abliefern aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen
ausliefern aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
besorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; distribueren; geven; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; schenken; thuisbezorgen; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken; zich iets verschaffen
bestellen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; orderen; overhandigen; thuisbezorgen
deichseln flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren arrangeren; fiksen; goedmaken; herstellen; iets op touw zetten; maken; rechtzetten; regelen; repareren
einem einen Streich spielen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren
einseifen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren fiksen; flikken; inzepen; klaarspelen; voor elkaar krijgen; zepen
fertigbringen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren afmaken; afsluiten; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fabriceren; fiksen; fixen; flikken; klaarspelen; lappen; maken; ophouden; perfectioneren; produceren; rooien; slagen voor; stoppen; vervaardigen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen; voortbrengen
fertigkriegen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; fiksen; flikken; klaarspelen; ophouden; stoppen; voor elkaar krijgen
hinkriegen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren bedingen; bewerkstelligen; fiksen; fixen; flikken; goedmaken; herstellen; klaarspelen; lappen; maken; rechtzetten; repareren; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
liefern aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; distribueren; geven; orderen; overhandigen; ronddelen; schenken; thuisbezorgen; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken
schaukeln flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren afdekken; afruimen; deinen; dobberen; golven; heen en weer zwaaien; laten hobbelen; opruimen; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegelen; wiegen
zustellen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren aantijgen; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; insinueren; orderen; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; verlenen; verstrekken
- afleveren; bezorgen
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
Provisioning leveren

Palabras relacionadas con "leveren":


Sinónimos de "leveren":


Antónimos de "leveren":


Definiciones relacionadas de "leveren":

  1. het op een bepaalde plek brengen1
    • hij levert kroketten aan verschillende snackbars1
  2. geven zodat er iets mee gedaan kan worden1
    • een koe levert minstens 20 liter melk1

Wiktionary: leveren

leveren
verb
  1. voor de aanvoer van iets zorg dragen

Cross Translation:
FromToVia
leveren verteilen; ausliefern; beliefern distribute — to supply to retail outlets
leveren liefern fournirpourvoir, approvisionner.
leveren liefern; entäußern; fortlassen; überlassen; unterlassen; weggeben; fortgeben; hingeben; preisgeben; ergeben; angeben; anzeigen; denunzieren; hinterbringen; anschwärzen; eine Anzeige wegen … machen livrer — Traductions à trier suivant le sens