Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. opspannen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de opspannen de neerlandés a alemán

opspannen:

opspannen verbo (span op, spant op, spande op, spanden op, opgespannen)

  1. opspannen (spannen)
    anspannen; spannen; strecken; dehnen; beziehen; aufziehen
    • anspannen verbo (spanne an, spannst an, spannt an, spannte an, spanntet an, angespannt)
    • spannen verbo (spanne, spannst, spannt, spannte, spanntet, gespannt)
    • strecken verbo (strecke, streckst, streckt, streckte, strecktet, gestreckt)
    • dehnen verbo (dehne, dehnst, dehnt, dehnte, dehntet, gedehnt)
    • beziehen verbo (beziehe, beziehst, bezieht, bezog, bezogt, bezogen)
    • aufziehen verbo (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)

Conjugaciones de opspannen:

o.t.t.
  1. span op
  2. spant op
  3. spant op
  4. spannen op
  5. spannen op
  6. spannen op
o.v.t.
  1. spande op
  2. spande op
  3. spande op
  4. spanden op
  5. spanden op
  6. spanden op
v.t.t.
  1. heb opgespannen
  2. hebt opgespannen
  3. heeft opgespannen
  4. hebben opgespannen
  5. hebben opgespannen
  6. hebben opgespannen
v.v.t.
  1. had opgespannen
  2. had opgespannen
  3. had opgespannen
  4. hadden opgespannen
  5. hadden opgespannen
  6. hadden opgespannen
o.t.t.t.
  1. zal opspannen
  2. zult opspannen
  3. zal opspannen
  4. zullen opspannen
  5. zullen opspannen
  6. zullen opspannen
o.v.t.t.
  1. zou opspannen
  2. zou opspannen
  3. zou opspannen
  4. zouden opspannen
  5. zouden opspannen
  6. zouden opspannen
en verder
  1. is opgespannen
  2. zijn opgespannen
diversen
  1. span op!
  2. spant op!
  3. opgespannen
  4. opspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opspannen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
anspannen opspannen; spannen aanspannen; inspannen; krammen; met een kram vastmaken; voorspannen
aufziehen opspannen; spannen aankweken; aanplanten; bouwen; construeren; een snuif nemen; fokken; foppen; genereren; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de maling nemen; insnuiven; krammen; kweken; met een kram vastmaken; met een spil omhoogwerken; omhoog heffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opentrekken; opheffen; opkweken; opsnuiven; opstijgen; opvliegen; planten; procreëren; snuiven; te pakken nemen; telen; verbouwen; voor de gek houden; voortbrengen
beziehen opspannen; spannen bedekken; bekleden; bespannen; betrekken; overtrekken; relateren; stofferen; van bekleding voorzien
dehnen opspannen; spannen krammen; met een kram vastmaken; oprekken; rekken; uitstrekken; verwijden; wijder maken; zich uitrekken
spannen opspannen; spannen knellen; krammen; met een kram vastmaken; strak zitten
strecken opspannen; spannen aanlengen; krammen; met een kram vastmaken; prikken; steken; steken geven; strekken; uitrekken; verdunnen; verhelpen; versnijden; verwateren; zich uitrekken