Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. opvijzelen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de opvijzelen de neerlandés a alemán

opvijzelen:

opvijzelen verbo (vijzel op, vijzelt op, vijzelde op, vijzelden op, opgevijzeld)

  1. opvijzelen (opkalefateren; opknappen; oplappen)
    verbessern; aufmotzen; aufpolieren; ausbessern
    • verbessern verbo (verbessere, verbesserst, verbessert, verbesserte, verbessertet, verbessert)
    • aufmotzen verbo (motze auf, motzest auf, motzt auf, motzte auf, motztet auf, aufgemotzt)
    • aufpolieren verbo (poliere auf, polierst auf, poliert auf, polierte auf, poliertet auf, aufpoliert)
    • ausbessern verbo (bessere aus, besserst aus, bessert aus, besserte aus, bessertet aus, ausgebessert)

Conjugaciones de opvijzelen:

o.t.t.
  1. vijzel op
  2. vijzelt op
  3. vijzelt op
  4. vijzelen op
  5. vijzelen op
  6. vijzelen op
o.v.t.
  1. vijzelde op
  2. vijzelde op
  3. vijzelde op
  4. vijzelden op
  5. vijzelden op
  6. vijzelden op
v.t.t.
  1. heb opgevijzeld
  2. hebt opgevijzeld
  3. heeft opgevijzeld
  4. hebben opgevijzeld
  5. hebben opgevijzeld
  6. hebben opgevijzeld
v.v.t.
  1. had opgevijzeld
  2. had opgevijzeld
  3. had opgevijzeld
  4. hadden opgevijzeld
  5. hadden opgevijzeld
  6. hadden opgevijzeld
o.t.t.t.
  1. zal opvijzelen
  2. zult opvijzelen
  3. zal opvijzelen
  4. zullen opvijzelen
  5. zullen opvijzelen
  6. zullen opvijzelen
o.v.t.t.
  1. zou opvijzelen
  2. zou opvijzelen
  3. zou opvijzelen
  4. zouden opvijzelen
  5. zouden opvijzelen
  6. zouden opvijzelen
en verder
  1. ben opgevijzeld
  2. bent opgevijzeld
  3. is opgevijzeld
  4. zijn opgevijzeld
  5. zijn opgevijzeld
  6. zijn opgevijzeld
diversen
  1. vijzel op!
  2. vijzelt op!
  3. opgevijzeld
  4. opvijzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opvijzelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aufmotzen opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
aufpolieren opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen aandrijven; aansporen; gladmaken; gladwrijven; opblinken; opkrikken; oppoetsen; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; opwekken; opwrijven; poetsen; polijsten; prikkelen; stimuleren; tooien; verfraaien; verluchten; wrijven; zich mooi maken
ausbessern opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen afmaken; beteren; bijwerken; completeren; corrigeren; fiksen; goedmaken; herstellen; herzien; innoveren; klusje opknappen; klussen; maken; perfectioneren; rechtzetten; renoveren; repareren; verbeteren; vernieuwen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
verbessern opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen aandrijven; aansporen; beter worden; beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; leven beteren; opkrikken; opwekken; prikkelen; progressie maken; renoveren; repareren; stimuleren; stroomlijnen; verbeteren; vooruitgang boeken