Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. uitslaan:


Neerlandés

Traducciones detalladas de uitslaan de neerlandés a alemán

uitslaan:

uitslaan verbo (sla uit, slaat uit, sloeg uit, sloegen uit, uitgeslagen)

  1. uitslaan (openvouwen; ontvouwen; uitspreiden; )
    entfalten; offenfalten; falten
    • entfalten verbo (entfalte, entfaltest, entfaltet, entfaltete, entfaltetet, entfaltet)
    • offenfalten verbo
    • falten verbo (falte, faltest, faltet, faltete, faltetet, gefaltet)
  2. uitslaan (bal buiten de lijnen slaan)
    ausschlagen
    • ausschlagen verbo (schlage aus, schlägst aus, schlägt aus, schlug aus, schlugt aus, ausgeschlagen)

Conjugaciones de uitslaan:

o.t.t.
  1. sla uit
  2. slaat uit
  3. slaat uit
  4. slaan uit
  5. slaan uit
  6. slaan uit
o.v.t.
  1. sloeg uit
  2. sloeg uit
  3. sloeg uit
  4. sloegen uit
  5. sloegen uit
  6. sloegen uit
v.t.t.
  1. ben uitgeslagen
  2. bent uitgeslagen
  3. is uitgeslagen
  4. zijn uitgeslagen
  5. zijn uitgeslagen
  6. zijn uitgeslagen
v.v.t.
  1. was uitgeslagen
  2. was uitgeslagen
  3. was uitgeslagen
  4. waren uitgeslagen
  5. waren uitgeslagen
  6. waren uitgeslagen
o.t.t.t.
  1. zal uitslaan
  2. zult uitslaan
  3. zal uitslaan
  4. zullen uitslaan
  5. zullen uitslaan
  6. zullen uitslaan
o.v.t.t.
  1. zou uitslaan
  2. zou uitslaan
  3. zou uitslaan
  4. zouden uitslaan
  5. zouden uitslaan
  6. zouden uitslaan
diversen
  1. sla uit!
  2. slaat uit!
  3. uitgeslagen
  4. uitslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitslaan:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ausschlagen bal buiten de lijnen slaan; uitslaan afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bedanken; danken; ricocheren; schoppen; trappen; trappen geven; verwerpen
entfalten ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen afwisselen; herzien; ontluiken; ontplooien; ontwikkelen; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot ontwikkeling brengen; tot volle wasdom komen; tot wasdom komen; veranderen; verwisselen; wijzigen; zich ontsluiten
falten ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen dubbelvouwen; indrogen; omknikken; omvouwen; opvouwen; plooien; samentrekken; samenvouwen; schrompelen; slinken; ten dele vouwen; toevouwen; verfromfraaien; verschrompelen; vouwen
offenfalten ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen

Traducciones relacionadas de uitslaan