Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. verifiëren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de verifiëren de neerlandés a alemán

verifiëren:

verifiëren verbo (verifiëer, verifiëert, verifiëerde, verifiëerden, geverifiëerd)

  1. verifiëren (natrekken; checken; nagaan)
    überprüfen; verifizieren; nachgehen; nachprüfen; erkunden; nachforschen; prüfen; untersuchen; nachspüren; feststellen; erforschen; forschen
    • überprüfen verbo (überprüfe, überprüfst, überprüft, überprüfte, überprüftet, überprüft)
    • verifizieren verbo (verifiziere, verifizierst, verifiziert, verifizierte, verifiziertet, verifiziert)
    • nachgehen verbo (geh nach, gehst nach, geht nach, ging nach, gingt nach, nachgegangen)
    • nachprüfen verbo (prüfe nach, prüfst nach, prüft nach, prüfte nach, prüftet nach, nachgeprüft)
    • erkunden verbo (erkunde, erkundest, erkundet, erkundete, erkundetet, erkundet)
    • nachforschen verbo (forsche nach, forschst nach, forscht nach, forschte nach, forschtet nach, nachgeforscht)
    • prüfen verbo (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)
    • untersuchen verbo (untersuche, untersuchst, untersucht, untersuchte, untersuchtet, untersucht)
    • nachspüren verbo (spüre nach, spürst nach, spürt nach, spürte nach, spürtet nach, nachgespürt)
    • feststellen verbo (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • erforschen verbo (erforsche, erforscht, erforschte, erforschtet, erforscht)
    • forschen verbo (forsche, forschst, forscht, forschte, forschtet, geforscht)

Conjugaciones de verifiëren:

o.t.t.
  1. verifiëer
  2. verifiëert
  3. verifiëert
  4. verifiëren
  5. verifiëren
  6. verifiëren
o.v.t.
  1. verifiëerde
  2. verifiëerde
  3. verifiëerde
  4. verifiëerden
  5. verifiëerden
  6. verifiëerden
v.t.t.
  1. heb geverifiëerd
  2. hebt geverifiëerd
  3. heeft geverifiëerd
  4. hebben geverifiëerd
  5. hebben geverifiëerd
  6. hebben geverifiëerd
v.v.t.
  1. had geverifiëerd
  2. had geverifiëerd
  3. had geverifiëerd
  4. hadden geverifiëerd
  5. hadden geverifiëerd
  6. hadden geverifiëerd
o.t.t.t.
  1. zal verifiëren
  2. zult verifiëren
  3. zal verifiëren
  4. zullen verifiëren
  5. zullen verifiëren
  6. zullen verifiëren
o.v.t.t.
  1. zou verifiëren
  2. zou verifiëren
  3. zou verifiëren
  4. zouden verifiëren
  5. zouden verifiëren
  6. zouden verifiëren
diversen
  1. verifiëer!
  2. verifiëert!
  3. geverifiëerd
  4. verifiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verifiëren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
erforschen checken; nagaan; natrekken; verifiëren bespieden; bestuderen; doorvorsen; naspeuren; nasporen; navorsen; onderzoeken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; speuren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verspieden; vorsen
erkunden checken; nagaan; natrekken; verifiëren bespieden; doorvorsen; inschrijven; kadastreren; onderzoeken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; speuren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verspieden; vorsen
feststellen checken; nagaan; natrekken; verifiëren bekijken; beleven; bemerken; bepalen; bespeuren; betogen; constateren; demonstreren; determineren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; vaststellen; voelen; waarnemen; zien
forschen checken; nagaan; natrekken; verifiëren beproeven; doorvorsen; naspeuren; nasporen; onderzoeken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; proberen; speuren; uitpluizen; uitproberen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; vorsen
nachforschen checken; nagaan; natrekken; verifiëren bestuderen; doorvorsen; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; navorsen; onderzoeken; rechercheren; snuffelen; speuren; vorsen
nachgehen checken; nagaan; natrekken; verifiëren achterlopen; achternazitten; achtervolgen; bespieden; nazitten; onderzoeken; speuren; verspieden; volgen; vorsen
nachprüfen checken; nagaan; natrekken; verifiëren controleren; examineren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; overhoren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
nachspüren checken; nagaan; natrekken; verifiëren naspeuren; nasporen; navorsen; onderzoeken; speuren; vorsen
prüfen checken; nagaan; natrekken; verifiëren auditeren; bekijken; beproeven; bespieden; controleren; dood kunnen vallen; examineren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; onderzoeken; op de proef stellen; overhoren; proberen; proeven; schouwen; smaken; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; verspieden; vorsen
untersuchen checken; nagaan; natrekken; verifiëren beproeven; inventariseren; keuren; naspeuren; nasporen; onderzoeken; speuren; testen; vorsen
verifizieren checken; nagaan; natrekken; verifiëren
überprüfen checken; nagaan; natrekken; verifiëren beproeven; controleren; examineren; herkeuren; heronderzoeken; hervormen; herzien; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; nazien; onderzoeken; overhoren; reformeren; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; valideren; vorsen

Wiktionary: verifiëren

verifiëren
verb
  1. nagaan, controleren
verifiëren
verb
  1. (transitiv) bildungssprachlich: durch Überprüfen die Richtigkeit oder den Wahrheitsgehalt einer Sache bestätigen

Cross Translation:
FromToVia
verifiëren abgleichen check — to verify or compare with a source of information