Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. voorschotelen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de voorschotelen de neerlandés a alemán

voorschotelen:

voorschotelen verbo (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)

  1. voorschotelen
    vorsetzen; auftragen; servieren; anrichten; auftischen
    • vorsetzen verbo (setze vor, setzt vor, setzte vor, setztet vor, vorgesetzt)
    • auftragen verbo (trage auf, trägst auf, trägt auf, trug auf, trugt auf, aufgetragen)
    • servieren verbo (serviere, servierst, serviert, servierte, serviertet, serviert)
    • anrichten verbo (richte an, richtest an, richtet an, richtete an, richtetet an, angerichtet)
    • auftischen verbo (tische auf, tischt auf, tischte auf, tischtet auf, aufgetischt)

Conjugaciones de voorschotelen:

o.t.t.
  1. schotel voor
  2. schotelt voor
  3. schotelt voor
  4. schotelen voor
  5. schotelen voor
  6. schotelen voor
o.v.t.
  1. schotelde voor
  2. schotelde voor
  3. schotelde voor
  4. schotelden voor
  5. schotelden voor
  6. schotelden voor
v.t.t.
  1. heb voorgeschoteld
  2. hebt voorgeschoteld
  3. heeft voorgeschoteld
  4. hebben voorgeschoteld
  5. hebben voorgeschoteld
  6. hebben voorgeschoteld
v.v.t.
  1. had voorgeschoteld
  2. had voorgeschoteld
  3. had voorgeschoteld
  4. hadden voorgeschoteld
  5. hadden voorgeschoteld
  6. hadden voorgeschoteld
o.t.t.t.
  1. zal voorschotelen
  2. zult voorschotelen
  3. zal voorschotelen
  4. zullen voorschotelen
  5. zullen voorschotelen
  6. zullen voorschotelen
o.v.t.t.
  1. zou voorschotelen
  2. zou voorschotelen
  3. zou voorschotelen
  4. zouden voorschotelen
  5. zouden voorschotelen
  6. zouden voorschotelen
diversen
  1. schotel voor!
  2. schotelt voor!
  3. voorgeschoteld
  4. voorschotelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorschotelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
anrichten voorschotelen aan tafel bedienen; aandoen; aanrichten; aanstichten; bedienen; gereedmaken; opdienen; opdissen; veroorzaken; voorzetten
auftischen voorschotelen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten
auftragen voorschotelen aan tafel bedienen; afdragen; bedienen; belasten; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; grootspreken; onverlangd krijgen; opdienen; opdissen; opdoen; opdragen; oplopen; opscheppen; opsnijden; slijten; snoeven; verordenen; verslijten; verteren; voorschrijven; voorzetten
servieren voorschotelen aan tafel bedienen; bedienen; beginnen met; grootspreken; opdienen; opdissen; opscheppen; opsnijden; snoeven; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten; voorzetten
vorsetzen voorschotelen beginnen met; ter overweging geven; voorleggen; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten