Neerlandés

Traducciones detalladas de zegen de neerlandés a alemán

zegen:

zegen [de ~ (m)] sustantivo, plural

  1. de zegen (voorspoed; zegening; zaligheid; )
    der Segen; die Segnung; Heil; die Seligkeit
  2. de zegen (voorspoed; zegening; heil; )
    der Segen; die Segnung; die Seligkeit; die Herrlichkeit; die Einweihung; die Einsetzung; die Heiligkeit; die Einsegnung; die Heiligung; die Segenspendung

Translation Matrix for zegen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Einsegnung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiliging; inauguratie; inauguratierede; inhuldiging; inwijding; inwijdingsplechtigheid; inzegening; inzegeningsplechtigheid; wijding; wijdingsdienst; zegening
Einsetzung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiliging; invoegsel; nominatie; voordracht; wijding; zegening
Einweihung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiliging; inauguratie; inauguratierede; inhuldiging; initiatie; inwijding; inwijdingsplechtigheid; inzegening; inzegeningsplechtigheid; wijding; wijdingsdienst; zegening
Heil gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening heil; voorspoed; welzijn
Heiligkeit gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiligheid
Heiligung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiliging; wijding; zegening
Herrlichkeit gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening gedragenheid; gelukzaligheid; grandeur; grootsheid; heerlijkheid; indrukwekkendheid; kostelijkheid; luxe; overvloed; plechtigheid; plechtstatigheid; pracht; statigheid; voornaamheid; vormelijkheid; weelde; weelderigheid
Segen gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening baten; heil; heilen; voordelen; voorspoed; welzijn; zegens
Segenspendung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening
Segnung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening heilwens
Seligkeit gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening blijheid; blijmoedigheid; gein; jolijt; keet; leut; lol; opgewektheid; plezier; pret; verlossing; vrolijkheid; zaligheid

Palabras relacionadas con "zegen":


Wiktionary: zegen

zegen
noun
  1. rituell geäußerter Wunsch um Gottes Gnade/Beistand für jemanden oder etwas
  2. Zustand des Glücks

Cross Translation:
FromToVia
zegen Segen; Segnung blessing — divine or supernatural aid or reward
zegen Segnung; Segen blessing — good fortune
zegen Segen boon — A blessing or benefit

zegen forma de zegenen:

zegenen verbo (zegen, zegent, zegende, zegenden, gezegend)

  1. zegenen (inzegenen; wijden; heiligen; inwijden)
    weihen; einweihen; inaugurieren; einsegnen; initiieren
    • weihen verbo (weihe, weihst, weiht, weihte, weihtet, geweiht)
    • einweihen verbo (weihe ein, weihst ein, weiht ein, weihte ein, weihtet ein, eingeweiht)
    • inaugurieren verbo (inauguriere, inaugurierst, inauguriert, inaugurierte, inauguriertet, inauguriert)
    • einsegnen verbo (segne ein, segnest ein, segnet ein, segnete ein, segnetet ein, eingesegnet)
    • initiieren verbo (initiiere, initiierst, initiiert, initiierte, initiiertet, initiiert)

Conjugaciones de zegenen:

o.t.t.
  1. zegen
  2. zegent
  3. zegent
  4. zegenen
  5. zegenen
  6. zegenen
o.v.t.
  1. zegende
  2. zegende
  3. zegende
  4. zegenden
  5. zegenden
  6. zegenden
v.t.t.
  1. heb gezegend
  2. hebt gezegend
  3. heeft gezegend
  4. hebben gezegend
  5. hebben gezegend
  6. hebben gezegend
v.v.t.
  1. had gezegend
  2. had gezegend
  3. had gezegend
  4. hadden gezegend
  5. hadden gezegend
  6. hadden gezegend
o.t.t.t.
  1. zal zegenen
  2. zult zegenen
  3. zal zegenen
  4. zullen zegenen
  5. zullen zegenen
  6. zullen zegenen
o.v.t.t.
  1. zou zegenen
  2. zou zegenen
  3. zou zegenen
  4. zouden zegenen
  5. zouden zegenen
  6. zouden zegenen
diversen
  1. zegen!
  2. zegent!
  3. gezegend
  4. zegenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zegenen [znw.] sustantivo

  1. zegenen (zegen; voorspoed; zegening; )
    der Segen; die Segnung; Heil; die Seligkeit
  2. zegenen (zegen; voorspoed; zegening; )
    der Segen; die Segnung; die Seligkeit; die Herrlichkeit; die Einweihung; die Einsetzung; die Heiligkeit; die Einsegnung; die Heiligung; die Segenspendung

Translation Matrix for zegenen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Einsegnung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiliging; inauguratie; inauguratierede; inhuldiging; inwijding; inwijdingsplechtigheid; inzegening; inzegeningsplechtigheid; wijding; wijdingsdienst; zegening
Einsetzung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiliging; invoegsel; nominatie; voordracht; wijding; zegening
Einweihung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiliging; inauguratie; inauguratierede; inhuldiging; initiatie; inwijding; inwijdingsplechtigheid; inzegening; inzegeningsplechtigheid; wijding; wijdingsdienst; zegening
Heil gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening heil; voorspoed; welzijn
Heiligkeit gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiligheid
Heiligung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening heiliging; wijding; zegening
Herrlichkeit gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening gedragenheid; gelukzaligheid; grandeur; grootsheid; heerlijkheid; indrukwekkendheid; kostelijkheid; luxe; overvloed; plechtigheid; plechtstatigheid; pracht; statigheid; voornaamheid; vormelijkheid; weelde; weelderigheid
Segen gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening baten; heil; heilen; voordelen; voorspoed; welzijn; zegens
Segenspendung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zegen; zegenen; zegening
Segnung gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening heilwens
Seligkeit gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening blijheid; blijmoedigheid; gein; jolijt; keet; leut; lol; opgewektheid; plezier; pret; verlossing; vrolijkheid; zaligheid
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
einsegnen heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen inaugureren; inhuldigen; inwijden; plechtig bevestigen
einweihen heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen
inaugurieren heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen afstemmen; inaugureren; inhuldigen; instellen; inwijden; plechtig bevestigen
initiieren heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen afstemmen; initiëren; instellen; op gang brengen
weihen heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen

Palabras relacionadas con "zegenen":


Wiktionary: zegenen

zegenen
verb
  1. de zegen geven

Cross Translation:
FromToVia
zegenen benedeien; segnen bless — confer blessing on
zegenen segnen; einsegnen; benedeien bénir — (religion) consacrer au culte, au service divin avec certaines cérémonies.