Neerlandés

Traducciones detalladas de zon de neerlandés a alemán

zon:

zon [de ~] sustantivo

  1. de zon
    die Sonne
    • Sonne [die ~] sustantivo

Translation Matrix for zon:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Sonne zon

Palabras relacionadas con "zon":


Definiciones relacionadas de "zon":

  1. hemellichaam dat licht en warmte geeft1
    • de aarde draait om de zon1

Wiktionary: zon

zon
noun
  1. Astronomie: der Erde nächster Stern, Zentrum unseres Sonnensystems (kein Plural)
  2. unzählbar: Sonnenschein, Sonnenlicht
  3. Astronomie: allgemeine Bezeichnung für irgendeinen Stern

Cross Translation:
FromToVia
zon Sonne soleil — astro|fr astre qui donne la lumière et la chaleur à la Terre et aux autres planètes du système solaire.

zon forma de zinnen:

zinnen [de ~] sustantivo, plural

  1. de zinnen (volzinnen)
    die Sätze

zinnen verbo (zin, zint, zon, zonnen, gezonnen)

  1. zinnen (plan beramen; bedenken; verzinnen; beramen)
    sinnen; planen; einen Plan entwerfen; nachdenken; nachsinnen über; sich ausdenken
    • sinnen verbo (sinne, sinnst, sinnt, sann, sannt, gesonnen)
    • planen verbo (plane, planst, plant, plante, plantet, geplant)
    • nachdenken verbo (denke nach, denkst nach, denkt nach, dachte nach, dachten nach, nachgedacht)
    • nachsinnen über verbo (sinne nach über, sinnst nach über, sinnt nach über, sinnte nach über, sinntet nach über, nachgesinnt über)
    • sich ausdenken verbo (denke mich aus, denkst dich aus, denkt sich aus, dachte sich aus, dachtet euch aus, sich ausgedacht)

Conjugaciones de zinnen:

o.t.t.
  1. zin
  2. zint
  3. zint
  4. zinnen
  5. zinnen
  6. zinnen
o.v.t.
  1. zon
  2. zon
  3. zon
  4. zonnen
  5. zonnen
  6. zonnen
v.t.t.
  1. heb gezonnen
  2. hebt gezonnen
  3. heeft gezonnen
  4. hebben gezonnen
  5. hebben gezonnen
  6. hebben gezonnen
v.v.t.
  1. had gezonnen
  2. had gezonnen
  3. had gezonnen
  4. hadden gezonnen
  5. hadden gezonnen
  6. hadden gezonnen
o.t.t.t.
  1. zal zinnen
  2. zult zinnen
  3. zal zinnen
  4. zullen zinnen
  5. zullen zinnen
  6. zullen zinnen
o.v.t.t.
  1. zou zinnen
  2. zou zinnen
  3. zou zinnen
  4. zouden zinnen
  5. zouden zinnen
  6. zouden zinnen
diversen
  1. zin!
  2. zint!
  3. gezonnen
  4. zinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zinnen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Sätze volzinnen; zinnen aaneenschakelingen; bezinksels; composities; neerslag; opeenvolgingen; reeksen; sets; sprongen; stellingen; tarieven; theses; toonzettingen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
einen Plan entwerfen bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen
nachdenken bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen bedenken; beschouwen; bespiegelen; bezinnen; filosoferen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; piekeren; prakkiseren; puzzelen; puzzels oplossen; tobben
nachsinnen über bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
planen bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen bedenken; fantaseren; plannen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
sich ausdenken bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen bedenken; beschouwen; bespiegelen; fantaseren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plannen; uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen; verdichten; verzinnen; voorwenden
sinnen bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen bedenken; beschouwen; bespiegelen; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; piekeren; prakkiseren

Palabras relacionadas con "zinnen":


Wiktionary: zinnen


Cross Translation:
FromToVia
zinnen erwägen; nachdenken; nachsinnen méditerréfléchir sur quelque chose, l’examiner mûrement, de manière à l’approfondir.
zinnen gefallen plaire — Agréer, être agréable (Sens général)
zinnen reflektieren; rückstrahlen; bedenken; erwägen; sich überlegen réfléchir — À trier
zinnen träumen; schwärmen; wähnen; erwägen; nachdenken; nachsinnen songer — (vieilli) voir en songe, rêver.

zon forma de zonnen:

zonnen verbo (zon, zont, zonde, zonden, gezond)

  1. zonnen
    sich sonnen
    • sich sonnen verbo (sonne mich, sonnst dich, sonnt sich, sonnte sich, sonntet euch, sich gesonnt)

Conjugaciones de zonnen:

o.t.t.
  1. zon
  2. zont
  3. zont
  4. zonnen
  5. zonnen
  6. zonnen
o.v.t.
  1. zonde
  2. zonde
  3. zonde
  4. zonden
  5. zonden
  6. zonden
v.t.t.
  1. heb gezond
  2. hebt gezond
  3. heeft gezond
  4. hebben gezond
  5. hebben gezond
  6. hebben gezond
v.v.t.
  1. had gezond
  2. had gezond
  3. had gezond
  4. hadden gezond
  5. hadden gezond
  6. hadden gezond
o.t.t.t.
  1. zal zonnen
  2. zult zonnen
  3. zal zonnen
  4. zullen zonnen
  5. zullen zonnen
  6. zullen zonnen
o.v.t.t.
  1. zou zonnen
  2. zou zonnen
  3. zou zonnen
  4. zouden zonnen
  5. zouden zonnen
  6. zouden zonnen
diversen
  1. zon!
  2. zont!
  3. gezond
  4. zonnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zonnen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
sich sonnen zonnen

Palabras relacionadas con "zonnen":


Wiktionary: zonnen


Cross Translation:
FromToVia
zonnen bräunen; sonnen sunbathe — to expose one's body to the sun

Traducciones relacionadas de zon