Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. aanhef:
  2. aanheffen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de aanhef de neerlandés a inglés

aanhef:

aanhef [de ~ (m)] sustantivo

  1. de aanhef (titel; hoofd)
    the beginning of a letter; the beginning

Translation Matrix for aanhef:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
beginning aanhef; hoofd; titel aanheffen; aansnijden; aanvang; aanvangen; begin; beginne; beginnen; entameren; inzet; inzetten; opening; start
beginning of a letter aanhef; hoofd; titel

Wiktionary: aanhef

aanhef
noun
  1. begin (muziekstuk).

aanheffen:

aanheffen [znw.] sustantivo

  1. aanheffen (inzetten)
    the beginning; the raising; the striking up; the starting

Translation Matrix for aanheffen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
beginning aanheffen; inzetten aanhef; aansnijden; aanvang; aanvangen; begin; beginne; beginnen; entameren; hoofd; inzet; opening; start; titel
raising aanheffen; inzetten het omhoogheffen; kweken; omhoog werpen; opheffing; opwerpen; telen; verbouwen
starting aanheffen; inzetten aansnijden; aanvangen; afreis; afvaart; afvaren; beginnen; entameren; uitvaren; vertrek
striking up aanheffen; inzetten

Wiktionary: aanheffen

aanheffen
verb
  1. beginnen.