Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. construeren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de construeren de neerlandés a inglés

construeren:

construeren verbo (construeer, construeert, construeerde, construeerden, geconstrueerd)

  1. construeren (bouwen)
    to build; to establish; to set up; to erect; to raise
    • build verbo (builds, built, building)
    • establish verbo (establishes, established, establishing)
    • set up verbo (sets up, set up, setting up)
    • erect verbo (erects, erected, erecting)
    • raise verbo (raises, raised, raising)

Conjugaciones de construeren:

o.t.t.
  1. construeer
  2. construeert
  3. construeert
  4. construeren
  5. construeren
  6. construeren
o.v.t.
  1. construeerde
  2. construeerde
  3. construeerde
  4. construeerden
  5. construeerden
  6. construeerden
v.t.t.
  1. heb geconstrueerd
  2. hebt geconstrueerd
  3. heeft geconstrueerd
  4. hebben geconstrueerd
  5. hebben geconstrueerd
  6. hebben geconstrueerd
v.v.t.
  1. had geconstrueerd
  2. had geconstrueerd
  3. had geconstrueerd
  4. hadden geconstrueerd
  5. hadden geconstrueerd
  6. hadden geconstrueerd
o.t.t.t.
  1. zal construeren
  2. zult construeren
  3. zal construeren
  4. zullen construeren
  5. zullen construeren
  6. zullen construeren
o.v.t.t.
  1. zou construeren
  2. zou construeren
  3. zou construeren
  4. zouden construeren
  5. zouden construeren
  6. zouden construeren
en verder
  1. is geconstrueerd
  2. zijn geconstrueerd
diversen
  1. construeer!
  2. construeert!
  3. geconstrueerd
  4. construerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for construeren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
build build; constitutie; figuur; gedaante; gestalte; lichaamsbouw; lichaamspostuur; postuur; uiterlijk; vorm
raise aankweken; doen voorttelen; fokken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
build bouwen; construeren aanbouwen; bijbouwen; bouwen; compileren; in elkaar timmeren; ineentimmeren; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen
erect bouwen; construeren naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven voeren; omhoogbrengen; omhoogtrekken; oprichten; optrekken; overeindzetten; rechtop zetten
establish bouwen; construeren aanstellen; benoemen; bepalen; constateren; determineren; installeren; instellen; invoeren; koloniseren; oprichten; optrekken; overeindzetten; settelen; stichten; vaststellen; vestigen
raise bouwen; construeren aankaarten; aansnijden; aanvoeren; bezweren; ding rechtzetten; entameren; fokken; grootbrengen; heffen; hijsen; hoger maken; instellen; invoeren; jezelf opwerken; kweken; naar boven tillen; naar voren brengen; naarbovendragen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogbrengen; omhooghalen; omhoogheffen; op tafel leggen; opfokken; ophalen; opheffen; ophijsen; ophogen; opperen; oprichten; optrekken; opvoeden; opwerken; opwerpen; overeindzetten; poneren; rechtop zetten; slangen bezweren; stellen; stichten; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verhogen; vooruitkomen; vormen; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan
set up bouwen; construeren aanbrengen; aanleggen; aanvangen; beginnen; inrichten; installeren; monteren en aansluiten; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; plannen; starten; van start gaan
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
erect kaarsrecht; lijnrecht; loodrecht; overeind; recht; rechtop; rechtopstaand
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
set up gesticht; opgericht

Wiktionary: construeren

construeren
verb
  1. onderdelen tot een werkzaam geheel samenvoegen (ook techniek|nld )
construeren
verb
  1. to set up, construct

Cross Translation:
FromToVia
construeren build; construct bâtirconstruire une maison, un édifice.
construeren build; construct; make construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
construeren ask poserplacer, mettre sur quelque chose.