Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. uitrusten:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for uitgerust:
    • equiped


Neerlandés

Traducciones detalladas de uitgerust de neerlandés a inglés

uitrusten:

uitrusten verbo (rust uit, rustte uit, rustten uit, uitgerust)

  1. uitrusten (rusten; relaxen; verpozen)
    to repose; to rest; to take a rest
    • repose verbo (reposes, reposed, reposing)
    • rest verbo (rests, rested, resting)
    • take a rest verbo (takes a rest, took a rest, taking rest)
  2. uitrusten (toerusten; zich uitrusten)
    to fit out; to prepare; to kit out; to rig out
    • fit out verbo (fits out, fitted out, fitting out)
    • prepare verbo (prepares, prepared, preparing)
    • kit out verbo (kits out, kitted out, kitting out)
    • rig out verbo (rigs out, rigged out, rigging out)

Conjugaciones de uitrusten:

o.t.t.
  1. rust uit
  2. rust uit
  3. rust uit
  4. rusten uit
  5. rusten uit
  6. rusten uit
o.v.t.
  1. rustte uit
  2. rustte uit
  3. rustte uit
  4. rustten uit
  5. rustten uit
  6. rustten uit
v.t.t.
  1. ben uitgerust
  2. bent uitgerust
  3. is uitgerust
  4. zijn uitgerust
  5. zijn uitgerust
  6. zijn uitgerust
v.v.t.
  1. was uitgerust
  2. was uitgerust
  3. was uitgerust
  4. waren uitgerust
  5. waren uitgerust
  6. waren uitgerust
o.t.t.t.
  1. zal uitrusten
  2. zult uitrusten
  3. zal uitrusten
  4. zullen uitrusten
  5. zullen uitrusten
  6. zullen uitrusten
o.v.t.t.
  1. zou uitrusten
  2. zou uitrusten
  3. zou uitrusten
  4. zouden uitrusten
  5. zouden uitrusten
  6. zouden uitrusten
diversen
  1. rust uit!
  2. rust uit!
  3. uitgerust
  4. uitrustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitrusten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
rest afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; overblijfsel; residu; rest; ruststand; rustteken; sediment; steuntje; zetsel
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
fit out toerusten; uitrusten; zich uitrusten optooien; outilleren; zich uitdossen; zich uitmonsteren
kit out toerusten; uitrusten; zich uitrusten
prepare toerusten; uitrusten; zich uitrusten bereiden; bijbrengen; brouwen; doceren; gereed maken; gereedmaken; iets toebereiden; in het leven roepen; inlichten; inwerken; klaarmaken; maken; onderrichten; onderwijzen; prepareren; scheppen; toebereiden; voorbereiden; voorbereiden op; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen; voorbewerken; voorlichten; voorwerken
repose relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
rest relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
rig out toerusten; uitrusten; zich uitrusten
take a rest relaxen; rusten; uitrusten; verpozen

Wiktionary: uitrusten

uitrusten
verb
  1. uitrusten
  2. uitrusten van vermoeienissen
uitrusten
verb
  1. to furnish for service
  2. to equip with tools

Cross Translation:
FromToVia
uitrusten rest ausruhensich ausruhen ((reflexiv)): sich erholen, entspannen
uitrusten rest ausruhenveraltend: von etwas ausruhen ((intransitiv)): sich (nach einer Anstrengung) erholen, entspannen
uitrusten equip ausstatten — etwas bestücken
uitrusten equip; outfit; fit out; accoutre équiper — Pourvoir un vaisseau


Wiktionary: uitgerust

uitgerust
verb
  1. be equipped with