Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. chicaneren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de chicaneren de neerlandés a inglés

chicaneren:

chicaneren verbo (chicaneer, chicaneert, chicaneerde, chicaneerden, gechicaneerd)

  1. chicaneren (kleinzielig gedragen)
    to badger; chicane; to nag; to pester
    • badger verbo (badgers, badgered, badgering)
    • chicane verbo
    • nag verbo (nags, nagged, nagging)
    • pester verbo (pesters, pestered, pestering)

Conjugaciones de chicaneren:

o.t.t.
  1. chicaneer
  2. chicaneert
  3. chicaneert
  4. chicaneren
  5. chicaneren
  6. chicaneren
o.v.t.
  1. chicaneerde
  2. chicaneerde
  3. chicaneerde
  4. chicaneerden
  5. chicaneerden
  6. chicaneerden
v.t.t.
  1. heb gechicaneerd
  2. hebt gechicaneerd
  3. heeft gechicaneerd
  4. hebben gechicaneerd
  5. hebben gechicaneerd
  6. hebben gechicaneerd
v.v.t.
  1. had gechicaneerd
  2. had gechicaneerd
  3. had gechicaneerd
  4. hadden gechicaneerd
  5. hadden gechicaneerd
  6. hadden gechicaneerd
o.t.t.t.
  1. zal chicaneren
  2. zult chicaneren
  3. zal chicaneren
  4. zullen chicaneren
  5. zullen chicaneren
  6. zullen chicaneren
o.v.t.t.
  1. zou chicaneren
  2. zou chicaneren
  3. zou chicaneren
  4. zouden chicaneren
  5. zouden chicaneren
  6. zouden chicaneren
diversen
  1. chicaneer!
  2. chicaneert!
  3. gechicaneerd
  4. chicanerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for chicaneren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
badger das
chicane gechicaneer
nag geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
pester bullebak; bullebijter
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
badger chicaneren; kleinzielig gedragen aanleiding geven tot; dwarszitten; foppen; harrewarren; in de maling nemen; intimideren; op zijn hart hebben; ophitsen; provoceren; te pakken nemen; terroriseren; tiranniseren; uitdagen; uitlokken; voor de gek houden; vrees aanjagen; wegpesten
chicane chicaneren; kleinzielig gedragen
nag chicaneren; kleinzielig gedragen aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; dwarszitten; etteren; griepen; harrewarren; jennen; klagen; klieren; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zeiken; zeuren; zieken
pester chicaneren; kleinzielig gedragen dwarszitten; koeioneren; kwellen; narren; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; wegpesten

Wiktionary: chicaneren

chicaneren
verb
  1. to criticise for petty or frivolous reasons