Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. confisqueren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de confisqueren de neerlandés a inglés

confisqueren:

confisqueren verbo (confisqueer, confisqueert, confisqueerde, confisqueerden, geconfisqueerd)

  1. confisqueren (in beslag nemen)
    to confiscate; to seize; to forfeit
    • confiscate verbo (confiscates, confiscated, confiscating)
    • seize verbo (seizes, seized, seizing)
    • forfeit verbo (forfeits, forfeited, forfeiting)

Conjugaciones de confisqueren:

o.t.t.
  1. confisqueer
  2. confisqueert
  3. confisqueert
  4. confisqueren
  5. confisqueren
  6. confisqueren
o.v.t.
  1. confisqueerde
  2. confisqueerde
  3. confisqueerde
  4. confisqueerden
  5. confisqueerden
  6. confisqueerden
v.t.t.
  1. heb geconfisqueerd
  2. hebt geconfisqueerd
  3. heeft geconfisqueerd
  4. hebben geconfisqueerd
  5. hebben geconfisqueerd
  6. hebben geconfisqueerd
v.v.t.
  1. had geconfisqueerd
  2. had geconfisqueerd
  3. had geconfisqueerd
  4. hadden geconfisqueerd
  5. hadden geconfisqueerd
  6. hadden geconfisqueerd
o.t.t.t.
  1. zal confisqueren
  2. zult confisqueren
  3. zal confisqueren
  4. zullen confisqueren
  5. zullen confisqueren
  6. zullen confisqueren
o.v.t.t.
  1. zou confisqueren
  2. zou confisqueren
  3. zou confisqueren
  4. zouden confisqueren
  5. zouden confisqueren
  6. zouden confisqueren
en verder
  1. is geconfisqueerd
  2. zijn geconfisqueerd
diversen
  1. confisqueer!
  2. confisqueert!
  3. geconfisqueerd
  4. confisquerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for confisqueren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
confiscate confisqueren; in beslag nemen verbeurdverklaren
forfeit confisqueren; in beslag nemen verbeuren
seize confisqueren; in beslag nemen aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; bevangen; buitmaken; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen; zich bedienen

Wiktionary: confisqueren

confisqueren
verb
  1. van staatswege in beslag nemen
confisqueren
verb
  1. to hold in the custody of a court or its delegate
  2. take possession of by force

Cross Translation:
FromToVia
confisqueren confiscate konfiszieren — etwas einziehen, beschlagnahmen (von Staats wegen, gerichtlich)
confisqueren confiscate confisqueradjuger au fisc pour cause de crime ou de contravention aux lois, aux ordonnances.
confisqueren seize saisir — Arrêter, retenir par voie de saisie.