Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de fiatteren de neerlandés a inglés

fiatteren:

fiatteren verbo (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)

  1. fiatteren (autoriseren; toestaan; goedkeuren; permitteren; goedvinden)
    authorise; to authorize
    • authorise verbo, británico
    • authorize verbo, americano (authorizes, authorized, authorizing)
  2. fiatteren (goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren)
    to authorize; to validate; to confirm; to allow; to permit; to admit; to sanction; to authorise; to give one's fiat to
    • authorize verbo, americano (authorizes, authorized, authorizing)
    • validate verbo (validates, validated, validating)
    • confirm verbo (confirms, confirmed, confirming)
    • allow verbo (allows, allowed, allowing)
    • permit verbo (permits, permitted, permitting)
    • admit verbo (admits, admited, admiting)
    • sanction verbo (sanctions, sanctioned, sanctioning)
    • authorise verbo, británico
    • give one's fiat to verbo (gives one's fiat to, gave one's fiat to, giving one's fiat to)

Conjugaciones de fiatteren:

o.t.t.
  1. fiatteer
  2. fiatteert
  3. fiatteert
  4. fiatteren
  5. fiatteren
  6. fiatteren
o.v.t.
  1. fiatteerde
  2. fiatteerde
  3. fiatteerde
  4. fiatteerden
  5. fiatteerden
  6. fiatteerden
v.t.t.
  1. heb gefiatteerd
  2. hebt gefiatteerd
  3. heeft gefiatteerd
  4. hebben gefiatteerd
  5. hebben gefiatteerd
  6. hebben gefiatteerd
v.v.t.
  1. had gefiatteerd
  2. had gefiatteerd
  3. had gefiatteerd
  4. hadden gefiatteerd
  5. hadden gefiatteerd
  6. hadden gefiatteerd
o.t.t.t.
  1. zal fiatteren
  2. zult fiatteren
  3. zal fiatteren
  4. zullen fiatteren
  5. zullen fiatteren
  6. zullen fiatteren
o.v.t.t.
  1. zou fiatteren
  2. zou fiatteren
  3. zou fiatteren
  4. zouden fiatteren
  5. zouden fiatteren
  6. zouden fiatteren
en verder
  1. is gefiatteerd
  2. zijn gefiatteerd
diversen
  1. fiatteer!
  2. fiatteert!
  3. gefiatteerd
  4. fiatterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for fiatteren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
permit entreebiljet; geleidebiljet; geleidebrief; kaart; kaartje; licentie; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs; vergunning; vrijbrief; vrijgeleide
sanction sanctie; strafmaatregel
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
admit autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen als waar erkennen; biechten; binnen laten; bloot leggen; dulden; duren; erkennen; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iemand toelaten; inlaten; inwilligen; laten; opbiechten; openbaren; opnemen; opvangen; permitteren; reveleren; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; zich uiten
allow autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen akkoord gaan; autoriseren; dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; instemmen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; veroorloven
authorise autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan; toestemming verlenen autoriseren; dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; machtigen; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
authorize autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan; toestemming verlenen autoriseren; dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; machtigen; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
confirm autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen aan elkaar bevestigen; beamen; bekrachtigen; bestempelen; bevestigen; bezegelen; certificeren; conformeren; goedkeuren; homologeren; merken; onderschrijven; staven; vastmaken; waarmerken
give one's fiat to autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen
permit autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen akkoord gaan; autoriseren; dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; in staat stellen; instemmen; inwilligen; laten; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; veroorloven
sanction autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen ratificeren
validate autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren; ratificeren; valideren