Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. glippen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de glippen de neerlandés a inglés

glippen:

glippen verbo (glip, glipt, glipte, glipten, geglipt)

  1. glippen (wegglippen; floepen)
    to sneak; to slip; to make a slip; to steal
    • sneak verbo (sneaks, sneaked, sneaking)
    • slip verbo (slips, slipped, slipping)
    • make a slip verbo (makes a slip, made a slip, making a slip)
    • steal verbo (steals, stole, stealing)
  2. glippen (glibberen; glijden)
    to slip
    • slip verbo (slips, slipped, slipping)

Conjugaciones de glippen:

o.t.t.
  1. glip
  2. glipt
  3. glipt
  4. glippen
  5. glippen
  6. glippen
o.v.t.
  1. glipte
  2. glipte
  3. glipte
  4. glipten
  5. glipten
  6. glipten
v.t.t.
  1. ben geglipt
  2. bent geglipt
  3. is geglipt
  4. zijn geglipt
  5. zijn geglipt
  6. zijn geglipt
v.v.t.
  1. was geglipt
  2. was geglipt
  3. was geglipt
  4. waren geglipt
  5. waren geglipt
  6. waren geglipt
o.t.t.t.
  1. zal glippen
  2. zult glippen
  3. zal glippen
  4. zullen glippen
  5. zullen glippen
  6. zullen glippen
o.v.t.t.
  1. zou glippen
  2. zou glippen
  3. zou glippen
  4. zouden glippen
  5. zouden glippen
  6. zouden glippen
diversen
  1. glip!
  2. glipt!
  3. geglipt
  4. glippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for glippen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
slip abuis; blunder; domheid; dwaling; flater; fout; giller; glooiing; glooiingshoek; misgreep; misslag; onderbroek; onderjurk; overtrek; slip; slipje; spreekfout; vergissing; verspreking
sneak gladjanus; gluiperd
steal afsnoepen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
make a slip floepen; glippen; wegglippen verbabbelen; verpraten; verspreken
slip floepen; glibberen; glijden; glippen; wegglippen onderuitgaan; ontglippen; ontschieten; ontvallen; per ongeluk zeggen; slippen; strompelen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
sneak floepen; glippen; wegglippen kruipen; sluipen
steal floepen; glippen; wegglippen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; afsnoepen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken

Wiktionary: glippen


Cross Translation:
FromToVia
glippen glide; slip; slide; skim; sneak glisser — Se mettre en mouvement, comme couler sur une surface lisse ou le long d’un autre corps.