Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. groeperen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de groeperen de neerlandés a inglés

groeperen:

groeperen verbo (groepeer, groepeert, groepeerde, groepeerden, gegroepeerd)

  1. groeperen (indelen; ordenen; arrangeren; systematiseren)
    to classify
    • classify verbo (classifies, classified, classifying)
    to group
    – arrange into a group or groups 1
    • group verbo (groups, grouped, grouping)
      • Can you group these shapes together?1
  2. groeperen
    to group
    – To arrange or associate one or more resources. 2
    • group verbo (groups, grouped, grouping)
  3. groeperen
    to combine
    – To group together multiple windows of the same application under a single button on the taskbar’s taskband. 2
    • combine verbo (combines, combined, combining)

Conjugaciones de groeperen:

o.t.t.
  1. groepeer
  2. groepeert
  3. groepeert
  4. groeperen
  5. groeperen
  6. groeperen
o.v.t.
  1. groepeerde
  2. groepeerde
  3. groepeerde
  4. groepeerden
  5. groepeerden
  6. groepeerden
v.t.t.
  1. heb gegroepeerd
  2. hebt gegroepeerd
  3. heeft gegroepeerd
  4. hebben gegroepeerd
  5. hebben gegroepeerd
  6. hebben gegroepeerd
v.v.t.
  1. had gegroepeerd
  2. had gegroepeerd
  3. had gegroepeerd
  4. hadden gegroepeerd
  5. hadden gegroepeerd
  6. hadden gegroepeerd
o.t.t.t.
  1. zal groeperen
  2. zult groeperen
  3. zal groeperen
  4. zullen groeperen
  5. zullen groeperen
  6. zullen groeperen
o.v.t.t.
  1. zou groeperen
  2. zou groeperen
  3. zou groeperen
  4. zouden groeperen
  5. zouden groeperen
  6. zouden groeperen
en verder
  1. ben gegroepeerd
  2. bent gegroepeerd
  3. is gegroepeerd
  4. zijn gegroepeerd
  5. zijn gegroepeerd
  6. zijn gegroepeerd
diversen
  1. groepeer!
  2. groepeert!
  3. gegroepeerd
  4. groeperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for groeperen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
combine maaidorser; oogstmachine
group aantal personen bijeen; categorie; classificatie; distributiegroep; distributielijst; drom; gezelschap; groep; groep contactpersonen; groep mensen; klasse; massa; menigte; mensenmassa; oploopje; partij; ploeg; samenkomst; team; toeloop; troep
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
classify arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren classificeren; ficheren; indelen bij; klasseren; rangschikken; rubriceren
combine groeperen aaneenschakelen; bijeen voegen; combineren; een combinatie maken; koppelen; samenkoppelen; samenschikken; samenvoegen; verbinden
group arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren classificeren; groep; ordenen; rangeren; rangschikken; schiften; sorteren; uitzoeken

Wiktionary: groeperen

groeperen
verb
  1. in groepen stellen
groeperen
verb
  1. put together to form a group

Cross Translation:
FromToVia
groeperen group; assemble grouper — Réunir
groeperen take along; convene; collect; gather; pick up; assemble; raise; amass; heap; pile up; stack; accumulate; pile rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.