Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. hobbel:
  2. hobbelen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de hobbel de neerlandés a inglés

hobbel:

hobbel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de hobbel
    the bump; the bulge
    • bump [the ~] sustantivo
    • bulge [the ~] sustantivo
  2. de hobbel (bobbel; ongelijkheid; oneffenheid)
    the bump; the obstacle; the knob

Translation Matrix for hobbel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bulge hobbel uitzakking; verzakking
bump bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid bons; dreun; duw; duwtje; hobbeling; klap; knal; kwak; kwetsuur; letsel; pof; por; smak; stoot; stootje; zet
knob bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid knobbel; knoest; kwast
obstacle bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid belemmering; beletsel; bemoeilijking; hinder; hindernis; hinderpaal; klip; obstakel; obstructie; overlast; struikelblok; verhinderd zijn; verhindering; verstopping in het lichaam
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bulge gaan hangen; opzwellen; puilen; uitpuilen; uitzakken; zwellen
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
bulge bol; bolstaand

Palabras relacionadas con "hobbel":

  • hobbelen, hobbels, hobbeltje, hobbeltjes

Wiktionary: hobbel

hobbel
noun
  1. een kleine verhoging in de weg

hobbelen:

hobbelen verbo (hobbel, hobbelt, hobbelde, hobbelden, gehobbeld)

  1. hobbelen (schuddend op en neer gaan; stoten)
    to jolt; to lurch; to rock
    • jolt verbo (jolts, jolted, jolting)
    • lurch verbo (lurches, lurched, lurching)
    • rock verbo (rocks, rocked, rocking)

Conjugaciones de hobbelen:

o.t.t.
  1. hobbel
  2. hobbelt
  3. hobbelt
  4. hobbelen
  5. hobbelen
  6. hobbelen
o.v.t.
  1. hobbelde
  2. hobbelde
  3. hobbelde
  4. hobbelden
  5. hobbelden
  6. hobbelden
v.t.t.
  1. heb gehobbeld
  2. hebt gehobbeld
  3. heeft gehobbeld
  4. hebben gehobbeld
  5. hebben gehobbeld
  6. hebben gehobbeld
v.v.t.
  1. had gehobbeld
  2. had gehobbeld
  3. had gehobbeld
  4. hadden gehobbeld
  5. hadden gehobbeld
  6. hadden gehobbeld
o.t.t.t.
  1. zal hobbelen
  2. zult hobbelen
  3. zal hobbelen
  4. zullen hobbelen
  5. zullen hobbelen
  6. zullen hobbelen
o.v.t.t.
  1. zou hobbelen
  2. zou hobbelen
  3. zou hobbelen
  4. zouden hobbelen
  5. zouden hobbelen
  6. zouden hobbelen
diversen
  1. hobbel!
  2. hobbelt!
  3. gehobbeld
  4. hobbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hobbelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
rock gesteente; kei; klip; rif; rock; rolsteen; rots; rotsblok; rotswand; scheer; steen; uitstekende rots
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
jolt hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten laten schrikken; schokken
lurch hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten
rock hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken

Palabras relacionadas con "hobbelen":