Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. invorderen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de invorderen de neerlandés a inglés

invorderen:

invorderen verbo (vorder in, vordert in, vorderde in, vorderden in, ingevorderd)

  1. invorderen (inmanen; eisen; vorderen)
    to demand; to claim
    • demand verbo (demands, demanded, demanding)
    • claim verbo (claims, claimed, claiming)

Conjugaciones de invorderen:

o.t.t.
  1. vorder in
  2. vordert in
  3. vordert in
  4. vorderen in
  5. vorderen in
  6. vorderen in
o.v.t.
  1. vorderde in
  2. vorderde in
  3. vorderde in
  4. vorderden in
  5. vorderden in
  6. vorderden in
v.t.t.
  1. heb ingevorderd
  2. hebt ingevorderd
  3. heeft ingevorderd
  4. hebben ingevorderd
  5. hebben ingevorderd
  6. hebben ingevorderd
v.v.t.
  1. had ingevorderd
  2. had ingevorderd
  3. had ingevorderd
  4. hadden ingevorderd
  5. hadden ingevorderd
  6. hadden ingevorderd
o.t.t.t.
  1. zal invorderen
  2. zult invorderen
  3. zal invorderen
  4. zullen invorderen
  5. zullen invorderen
  6. zullen invorderen
o.v.t.t.
  1. zou invorderen
  2. zou invorderen
  3. zou invorderen
  4. zouden invorderen
  5. zouden invorderen
  6. zouden invorderen
en verder
  1. is ingevorderd
diversen
  1. vorder in!
  2. vordert in!
  3. ingevorderd
  4. invorderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for invorderen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
claim aanspraak; aanspraak maken op; beweren; claim; eis; eis tot schadevergoeding; opvragen; opvraging; recht; rechtsgrond; rechtstitel; rechtsvordering; schadeclaim; schadevordering; schuldvordering; titel; vordering; vraag
demand aanmaning; aansporing tot plicht; aanspraak; claim; eis; herinnering; recht; rechtsgrond; rechtstitel; titel; vordering; vraag
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
claim eisen; inmanen; invorderen; vorderen aanspraak maken op; aanspraak op maken; aanvragen; eisen; opeisen; opvorderen; opvragen; rekwireren; verzoeken; vorderen; vragen
demand eisen; inmanen; invorderen; vorderen aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vereisen; vergen; verlangen; vorderen; vraag stellen; vragen