Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. liegen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de liegen de neerlandés a inglés

liegen:

liegen verbo (lieg, liegt, loog, logen, gelogen)

  1. liegen (jokken)
    to lie
    – tell an untruth; pretend with intent to deceive 1
    • lie verbo (lies, lay, lying)
      • Don't lie to your parents1
      • She lied when she told me she was only 291
    to fib
    • fib verbo (fibs, fibbed, fibbing)

Conjugaciones de liegen:

o.t.t.
  1. lieg
  2. liegt
  3. liegt
  4. liegen
  5. liegen
  6. liegen
o.v.t.
  1. loog
  2. loog
  3. loog
  4. logen
  5. logen
  6. logen
v.t.t.
  1. heb gelogen
  2. hebt gelogen
  3. heeft gelogen
  4. hebben gelogen
  5. hebben gelogen
  6. hebben gelogen
v.v.t.
  1. had gelogen
  2. had gelogen
  3. had gelogen
  4. hadden gelogen
  5. hadden gelogen
  6. hadden gelogen
o.t.t.t.
  1. zal liegen
  2. zult liegen
  3. zal liegen
  4. zullen liegen
  5. zullen liegen
  6. zullen liegen
o.v.t.t.
  1. zou liegen
  2. zou liegen
  3. zou liegen
  4. zouden liegen
  5. zouden liegen
  6. zouden liegen
diversen
  1. lieg!
  2. liegt!
  3. gelogen
  4. liegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for liegen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
fib bedenksel; fabel; fictie; leugen; leugentje; sprookje; verdichting; verdichtsel; verzinsel
lie bedrog; leugen; onwaarheid
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
fib jokken; liegen voorjokken; voorliegen
lie jokken; liegen afzetten; bedotten; gelegen zijn; liggen; tillen; voorjokken; voorliegen

Definiciones relacionadas de "liegen":

  1. niet de waarheid zeggen2
    • het is niet waar, je liegt2

Wiktionary: liegen

liegen
verb
  1. met opzet feiten vertellen die niet de waarheid zijn maar wel als dusdanig worden gepresenteerd
    • liegenlie
noun
  1. kaartspel
liegen
verb
  1. tell an intentional untruth

Cross Translation:
FromToVia
liegen lie lügen — vorsätzlich nicht die Wahrheit sagen
liegen lie; tell a lie mentir — Sens intransitif