Neerlandés

Traducciones detalladas de verzamelen de neerlandés a inglés

verzamelen:

verzamelen verbo (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)

  1. verzamelen (bijeenzoeken; vergaren)
    to gather; to collect
    • gather verbo (gathers, gathered, gathering)
    • collect verbo (collects, collected, collecting)
  2. verzamelen (verenigen)
    to assemble; to accumulate; to amass; to gather; to collect
    • assemble verbo (assembles, assembled, assembling)
    • accumulate verbo (accumulates, accumulated, accumulating)
    • amass verbo (amass, amassed, amassing)
    • gather verbo (gathers, gathered, gathering)
    • collect verbo (collects, collected, collecting)
  3. verzamelen (bijeenzamelen; vergaren; sparen; opeenhopen; oppotten)
    to collect; gather together; to glean; to save; horde; to pick up
  4. verzamelen (oogsten; plukken)
    to gather; to collect; to glean
    • gather verbo (gathers, gathered, gathering)
    • collect verbo (collects, collected, collecting)
    • glean verbo (gleans, gleaned, gleaning)
  5. verzamelen (bij elkaar komen; samenkomen)
    to gather; to see each other; to visit

Conjugaciones de verzamelen:

o.t.t.
  1. verzamel
  2. verzamelt
  3. verzamelt
  4. verzamelen
  5. verzamelen
  6. verzamelen
o.v.t.
  1. verzamelde
  2. verzamelde
  3. verzamelde
  4. verzamelden
  5. verzamelden
  6. verzamelden
v.t.t.
  1. heb verzameld
  2. hebt verzameld
  3. heeft verzameld
  4. hebben verzameld
  5. hebben verzameld
  6. hebben verzameld
v.v.t.
  1. had verzameld
  2. had verzameld
  3. had verzameld
  4. hadden verzameld
  5. hadden verzameld
  6. hadden verzameld
o.t.t.t.
  1. zal verzamelen
  2. zult verzamelen
  3. zal verzamelen
  4. zullen verzamelen
  5. zullen verzamelen
  6. zullen verzamelen
o.v.t.t.
  1. zou verzamelen
  2. zou verzamelen
  3. zou verzamelen
  4. zouden verzamelen
  5. zouden verzamelen
  6. zouden verzamelen
diversen
  1. verzamel!
  2. verzamelt!
  3. verzameld
  4. verzamelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verzamelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
assemble samenkomen
horde drom; horde; kudde; massa; meute; schaar; schare; troep
visit bezichtigen; bezichtiging
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
accumulate verenigen; verzamelen aangroeien; accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; ophopen; opkroppen; opstapelen; stapelen; zich ophopen; zich opstapelen; zich vermeerderen
amass verenigen; verzamelen
assemble verenigen; verzamelen aanbrengen; aanleggen; afspreken; assembleren; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijeenkomen; concentreren; elkaar ontmoeten; elkaar zien; in elkaar zetten; installeren; monteren; monteren en aansluiten; plaatsen; samenbrengen; samenkomen; samenscholen; treffen
collect bijeenzamelen; bijeenzoeken; inzamelen; oogsten; opeenhopen; oppotten; plukken; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen aannemen; aanvaarden; accepteren; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; iets ophalen; in ontvangst nemen; inwinnen; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meenemen; meepikken; ontvangen; ophalen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; opsteken; trachten te krijgen; weghalen; wegnemen
gather bijeenzoeken; inzamelen; oogsten; plukken; verenigen; vergaren; verzamelen bij elkaar vegen; bijeen krijgen; bijeen scharrelen; bijeenkomen; bijeenrapen; binnen halen; bundelen; harken; inwinnen; oogsten; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; plukken; samenkomen; samenpakken; samenrapen; trachten te krijgen
gather together bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen
glean bijeenzamelen; oogsten; opeenhopen; oppotten; plukken; sparen; vergaren; verzamelen oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen
horde bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen
pick up bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen aanhouden; aanleren; absorberen; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; eigen maken; gevangennemen; incorporeren; inlijven; inrekenen; leren; meenemen; opduikelen; ophalen; opnemen; opnemen in groter geheel; oppakken; oppikken; oprapen; opscharrelen; opsnappen; opsnorren; opsteken; verwerven; weghalen; wegnemen
save bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen behoeden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; besparen; bewaren; bezuinigen; conserveren; geld besparen; in acht nemen; instandhouden; korten; matigen; minder gebruiken; ontzien; op bankrekening zetten; opslaan; opzij leggen; redden; sparen; verschonen; wegzetten
see each other bij elkaar komen; samenkomen; verzamelen afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen
to gather bij elkaar komen; samenkomen; verzamelen
visit bij elkaar komen; samenkomen; verzamelen aankomen; aanschouwen; afspreken; bekijken; bezichtigen; bezien; bezoeken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; lastigvallen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; samenkomen; teisteren; treffen; voorbijkomen
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
save behalve; behoudens; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd

Definiciones relacionadas de "verzamelen":

  1. bij elkaar komen1
    • we verzamelden ons op de hoek van de straat1
  2. ze op één plaats bij elkaar brengen1
    • hij verzamelt oude kaarten1

Wiktionary: verzamelen

verzamelen
verb
  1. bijeenbrengen
  2. een verzameling hebben of aanleggen
  3. bijeenkomen
verzamelen
verb
  1. gather information in small amounts, with implied difficulty, bit by bit
  2. to bring together; to collect
  3. to gather together
  4. To come into orderly arrangement

Cross Translation:
FromToVia
verzamelen collect sammelnsystematisches Suchen, Erhalten und Aufbewahren einer abgegrenzten Art bzw. Kategorie bestimmter Gegenstände oder Informationen
verzamelen accumulate; gather sammelnunsystematisches Suchen, Erhalten und darauf folgendes Benutzen/Verbrauchen
verzamelen collect; gather; pick up; assemble; raise collectionner — Réunir en collections.
verzamelen group; assemble grouper — Réunir
verzamelen collect; gather; pick up; assemble; raise; amass; heap; pile up; stack; accumulate; pile ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses.
verzamelen take along; convene; collect; gather; pick up; assemble; raise; amass; heap; pile up; stack; accumulate; pile rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.
verzamelen gather; accept; receive; accredit; admit; harvest; garner; collect; pick up; assemble; raise recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».