Neerlandés

Traducciones detalladas de bleek de neerlandés a español

bleek:


Translation Matrix for bleek:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
blanco doel; doelschijf; doelwit; mikpunt; schietschijf
claro helderheid; klaarheid; lichtsterkte
desgastado verlopen
vago arbeidsschuw; flierefluiter; klooier; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; luiaard; luilak; luiwammes; slampamper
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
apagado bleek; flets; kleurloos afsluitings-; beslagen; dof; effen; egaal; eruit; flets; futloos; geblust; gedempt; gelijk; geslepen; glad; glansloos; grauw; halfluid; ingetogen; lamlendig; lusteloos; mat; mistroostig; niet helder; oververmoeid; plat; slap; somber; stemmig; strak; triest; troosteloos; uit; uitgeblust; van; vanaf nu; vanuit; vlak; vlakuit; vreugdeloos
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
apagado afsluiten
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
agotado bleek; flauw; flets; verschoten aan stress lijdend; afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; geblust; gestresst; hondsmoe; ijdel; leeg; loos; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; ongevuld; op; overspannen; oververmoeid; overwerkt; uitdrukkingsloos; uitgeblust; uitgeput; uitgeteld; uitverkocht; volgeboekt; wezenloos
blanco bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; pips; verschoten; wit blanco; blank; loos; ongelakt; vrij; wit; wit van huidskleur; zonder taak
caduco bleek; flauw; flets; verschoten
canoso bleek; flauw; flets; verschoten grijs; grijsharig; vergrijsd
claro bleek; pips 'tuurlijk; aanschouwelijk; algemeen begrijpbaar; allicht; begrepen; begrijpelijk; bevatbaar; bevattelijk; bijgevolg; blank; cru; direct; doorgrond; doorzien; duidelijk; dus; echt; eenduidig; flagrant; gevat; gewoonweg; helder; herkenbaar; heus; inzichtelijk; klaar; klaar als een klontje; klare; klinkklaar; kuis; licht; lichtgevend; logisch; lumineus; natuurlijk; net; niet donker; onbewimpeld; onbewolkt; ondubbelzinnig; ongelakt; onmiskenbaar; onomwonden; onontkomelijk; onverbloemd; onverholen; onvermengd; onversneden; open; openhartig; openlijk; oprecht; overduidelijk; overzichtelijk; pure; puur; recht door zee; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; rein; ronduit; scherpzinnig; schoon; schrander; slim; snedig; uiteraard; uitgeslapen; vanzelfsprekend; verhelderend; verstaanbaar; vrij; vrijelijk; vrijuit; werkelijk; zeker; zo klaar als een klontje; zonder twijfel; zonneklaar; zuiver; zuivere
descolorido bleek; flauw; flets; kleurloos; pips; verschoten flauw; grauw; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; vaag; vaal; vagelijk; wazig
desgastado bleek; flauw; flets; verschoten afgedragen; afgeleefd; afgesleten; afgetrapt; doorgesleten; oud; sleets; uitgesleten; versleten; vervallen; verweerd
deslucido bleek; flauw; flets; pips; verschoten grauw; ontsierd; vaal
deslustrado bleek; flets; kleurloos
desmudado bleek; flauw; flets; verschoten
desteñido bleek; flauw; flets; verschoten
difuso bleek; flauw; flets; verschoten diffuus; vaag waarneembaar
débil bleek; flauw; flets; verschoten arm; armetierig; berooid; breekbaar; broos; flauw; flauwtjes; fragiel; gammel; gebrekkig; hulpvragend; hulpzoekend; knullig; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; machteloos; onbeholpen; onhandig; onmachtig; pover; schutterig; slap; slapjes; slungelig; steunzoekend; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; wankel; wrak; zwak; zwakjes
enfermizo bleek; flauw; flets; verschoten bleekjes; flauw; flauwtjes; krukkig; onbeholpen; ongezond; onhandig; pathologisch; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; spuugmisselijk; spuugzat; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig; wee; ziekelijk; ziekjes; zwak; zwakjes
flojo bleek; flauw; flets; verschoten beroerd; bleekjes; breekbaar; broos; deplorabel; dun; ellendig; energieloos; flauwtjes; fragiel; futloos; gammel; geen vet op de botten hebbende; iel; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; lamlendig; landerig; lijzig; log; loom; lusteloos; mager; mals; mat; meelijwekkend; miserabel; niet stevig; onbeholpen; onhandig; pips; schraal; schriel; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; wankel; wee; week; ziekelijk; zwak
gastado bleek; flauw; flets; verschoten afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; besteed; gespendeerd; oud; uitgegeven; uitgeleefd; verbruikt; versleten; verteerd; vervallen
gris bleek; flauw; flets; verschoten druilerig; grauw; grauwkleurig; grijs; grijsharig; miezerig; vaal
incoloro blank; bleek; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; pips; verschoten blank; grauw; ongelakt; vaal; wit; wit van huidskleur
lejano bleek; flauw; flets; verschoten afgelegen; ver; veraf; verafgelegen
lánguido bleek; flauw; flets; verschoten armetierig; futloos; hunkerend; kwijnend; lamlendig; lusteloos; mat; reikhalzend; slap; smachtend; verlangend
lívido bleek; flauw; flets; pips; verschoten grauw; vaal
manoseado bleek; flauw; flets; verschoten beduimeld; bevingerd; gevingerd
mate bleek; flets; kleurloos beslagen; dof; flets; glansloos; mat; niet helder
mustio bleek; flauw; flets; verschoten
muy usado bleek; pips
pardo bleek; flauw; flets; verschoten grauw; grauwkleurig; grijs; vaal
plomizo bleek; flauw; flets; verschoten grauw; loodgrijs; loodkleurig; vaal
pálido bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; pips; verschoten; wit blank; bleekjes; flets; grauwkleurig; grijs; mat; ongelakt; pips; slap; slapjes; wee; wit; wit van huidskleur; ziekelijk; zwak
sin brillo bleek; flets; kleurloos dof; flets; grauwkleurig; grijs; mat; niet helder
sin color blank; bleek; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; pips; verschoten grauw; vaal
soso bleek; flauw; flets; verschoten afgezaagd; daas; dof; eentonig; flauw; geesteloos; mat; melig; monotoon; muf; oubakken; oud; oudbakken; plat; saai; slaapverwekkend; smakeloos; soezerig; suf; verschaald; versuft; vervelend; zonder smaak; zouteloos
tenue bleek; flauw; flets; verschoten grauw; vaal
vago bleek; flauw; flets; verschoten beneveld; dreigend; duister; eng; flauw; heiig; huiveringwekkend; louche; luguber; lui; mistig; nevelachtig; nevelig; niet doorzichtig; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; niets doend; onbepaald; onbestemd; onbetrouwbaar; ondoorzichtig; onduidelijk; ongewis; onguur; onheilspellend; onhelder; onklaar; onoverzichtelijk; onvast; schemerig; schimmig; sinister; troebel; vaag; vagelijk; verdacht; wazig; wollig

Palabras relacionadas con "bleek":


Wiktionary: bleek

bleek
adjective
  1. gering van kleur
noun
  1. een grasveld waarop wasgoed in het zonlicht te bleken werd gelegd, een bleekweide

Cross Translation:
FromToVia
bleek lejía; blanqueador; lavandina bleach — chemical
bleek pálido; color bleak — without color
bleek pastel fair — light in color or pale
bleek lívido livid — pallid
bleek pálido pale — light in color
bleek pálido pâle — Qui est d’un blanc terne, qui décolorer, parler du visage.

bleek forma de bleken:

bleken verbo (bleek, bleekt, bleekte, bleekten, gebleekt)

  1. bleken (opbleken)

Conjugaciones de bleken:

o.t.t.
  1. bleek
  2. bleekt
  3. bleekt
  4. bleken
  5. bleken
  6. bleken
o.v.t.
  1. bleekte
  2. bleekte
  3. bleekte
  4. bleekten
  5. bleekten
  6. bleekten
v.t.t.
  1. heb gebleekt
  2. hebt gebleekt
  3. heeft gebleekt
  4. hebben gebleekt
  5. hebben gebleekt
  6. hebben gebleekt
v.v.t.
  1. had gebleekt
  2. had gebleekt
  3. had gebleekt
  4. hadden gebleekt
  5. hadden gebleekt
  6. hadden gebleekt
o.t.t.t.
  1. zal bleken
  2. zult bleken
  3. zal bleken
  4. zullen bleken
  5. zullen bleken
  6. zullen bleken
o.v.t.t.
  1. zou bleken
  2. zou bleken
  3. zou bleken
  4. zouden bleken
  5. zouden bleken
  6. zouden bleken
en verder
  1. ben gebleekt
  2. bent gebleekt
  3. is gebleekt
  4. zijn gebleekt
  5. zijn gebleekt
  6. zijn gebleekt
diversen
  1. bleek!
  2. bleekt!
  3. gebleekt
  4. blekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bleken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
blanquear bleken; opbleken bleek worden; kalken; legaliseren; logen; sausen; verbleken; wit worden; witten; witwassen

Wiktionary: bleken

bleken
verb
  1. witter of lichter doen worden

Cross Translation:
FromToVia
bleken decolorar; curar; blanquear bleach — to treat with bleach
bleken blanquear blanchirrendre blanc, couvrir d’une couche blanche.

bleek forma de blijken:

blijken verbo (blijk, blijkt, bleek, bleken, gebleken)

  1. blijken (bewaarheid worden; uitkomen)

Conjugaciones de blijken:

o.t.t.
  1. blijk
  2. blijkt
  3. blijkt
  4. blijken
  5. blijken
  6. blijken
o.v.t.
  1. bleek
  2. bleek
  3. bleek
  4. bleken
  5. bleken
  6. bleken
v.t.t.
  1. ben gebleken
  2. bent gebleken
  3. is gebleken
  4. zijn gebleken
  5. zijn gebleken
  6. zijn gebleken
v.v.t.
  1. was gebleken
  2. was gebleken
  3. was gebleken
  4. waren gebleken
  5. waren gebleken
  6. waren gebleken
o.t.t.t.
  1. zal blijken
  2. zult blijken
  3. zal blijken
  4. zullen blijken
  5. zullen blijken
  6. zullen blijken
o.v.t.t.
  1. zou blijken
  2. zou blijken
  3. zou blijken
  4. zouden blijken
  5. zouden blijken
  6. zouden blijken
diversen
  1. blijk!
  2. blijkt!
  3. gebleken
  4. blijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blijken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
salir heengaan; vertrekken; weggaan
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
deducirse de bewaarheid worden; blijken; uitkomen
derivarse de bewaarheid worden; blijken; uitkomen afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
desprenderse de bewaarheid worden; blijken; uitkomen ontdoen; ontdoen van; zich van iets ontdoen
resultar bewaarheid worden; blijken; uitkomen aan het licht komen; belanden; conveniëren; deugen; geraken; geschikt zijn; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; passen; passend zijn; terechtkomen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; verschijnen; verzeilen; voor de dag komen; voordoen; voortkomen uit
resultar de bewaarheid worden; blijken; uitkomen voortvloeien uit
resultarse bewaarheid worden; blijken; uitkomen
salir bewaarheid worden; blijken; uitkomen afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
salir uitkomen; uitstromen

Palabras relacionadas con "blijken":


Antónimos de "blijken":


Definiciones relacionadas de "blijken":

  1. wat je kunt merken, wat duidelijk is1
    • de jongen bleek goed in wiskunde te zijn1

Wiktionary: blijken

blijken
verb
  1. copl|nld uit iets duidelijk (geworden) zijn

Cross Translation:
FromToVia
blijken aparecer appear — To become visible to the apprehension of the mind

Traducciones relacionadas de bleek