Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. koeken:
  2. koek:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de koeken de neerlandés a español

koeken:

koeken [de ~] sustantivo, plural

  1. de koeken
    el pasteles; el bizcochos

koeken verbo (koek, koekt, koekte, koekten, gekoekt)

  1. koeken

Conjugaciones de koeken:

o.t.t.
  1. koek
  2. koekt
  3. koekt
  4. koeken
  5. koeken
  6. koeken
o.v.t.
  1. koekte
  2. koekte
  3. koekte
  4. koekten
  5. koekten
  6. koekten
v.t.t.
  1. heb gekoekt
  2. hebt gekoekt
  3. heeft gekoekt
  4. hebben gekoekt
  5. hebben gekoekt
  6. hebben gekoekt
v.v.t.
  1. had gekoekt
  2. had gekoekt
  3. had gekoekt
  4. hadden gekoekt
  5. hadden gekoekt
  6. hadden gekoekt
o.t.t.t.
  1. zal koeken
  2. zult koeken
  3. zal koeken
  4. zullen koeken
  5. zullen koeken
  6. zullen koeken
o.v.t.t.
  1. zou koeken
  2. zou koeken
  3. zou koeken
  4. zouden koeken
  5. zouden koeken
  6. zouden koeken
en verder
  1. is gekoekt
diversen
  1. koek!
  2. koekt!
  3. gekoekt
  4. koekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for koeken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bizcochos koeken
pasteles koeken gebak; taart
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
coagularse koeken kazen; klonteren

Palabras relacionadas con "koeken":


koek:

koek [de ~ (m)] sustantivo

  1. de koek (biscuitje; koekje; biscuit; kaakje)
    el bizcocho; la galleta; el pastel

Translation Matrix for koek:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bizcocho biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje beschuit; biskwietje; cake; hoofddoek; kaak; kaakje; kleine kaak; scheepsbeschuit; tulband
galleta biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje beschuit; biskwietje; kaakje; kleine kaak
pastel biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje gebakje; korstgebak; taartje; troel; troela; trut; vetkrijt

Palabras relacionadas con "koek":


Definiciones relacionadas de "koek":

  1. van deeg gebakken eetbaar ding1
    • wil je een koekje bij de thee?1

Wiktionary: koek

koek
noun
  1. voeding|nld een baksel uit de oven met als belangrijkste ingrediënt deeg. Er zijn veel varianten, bijvoorbeeld met chocola, rozijnen of glazuur

Cross Translation:
FromToVia
koek pastel; tarta; torta gâteau — Pâtisserie