Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. omvertrekken:


Neerlandés

Traducciones detalladas de omvertrekken de neerlandés a español

omvertrekken:

omvertrekken verbo (trek omver, trekt omver, trok omver, trokken omver, omvergetrokken)

  1. omvertrekken

Conjugaciones de omvertrekken:

o.t.t.
  1. trek omver
  2. trekt omver
  3. trekt omver
  4. trekken omver
  5. trekken omver
  6. trekken omver
o.v.t.
  1. trok omver
  2. trok omver
  3. trok omver
  4. trokken omver
  5. trokken omver
  6. trokken omver
v.t.t.
  1. heb omvergetrokken
  2. hebt omvergetrokken
  3. heeft omvergetrokken
  4. hebben omvergetrokken
  5. hebben omvergetrokken
  6. hebben omvergetrokken
v.v.t.
  1. had omvergetrokken
  2. had omvergetrokken
  3. had omvergetrokken
  4. hadden omvergetrokken
  5. hadden omvergetrokken
  6. hadden omvergetrokken
o.t.t.t.
  1. zal omvertrekken
  2. zult omvertrekken
  3. zal omvertrekken
  4. zullen omvertrekken
  5. zullen omvertrekken
  6. zullen omvertrekken
o.v.t.t.
  1. zou omvertrekken
  2. zou omvertrekken
  3. zou omvertrekken
  4. zouden omvertrekken
  5. zouden omvertrekken
  6. zouden omvertrekken
en verder
  1. ben omver getrokken
  2. bent omver getrokken
  3. is omver getrokken
  4. zijn omver getrokken
  5. zijn omver getrokken
  6. zijn omver getrokken
diversen
  1. trek omver!
  2. trekt omver!
  3. omvergetrokken
  4. omvertrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omvertrekken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
derribar omvertrekken afbreken; begeven; bomen kappen; breken; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; plaatsen; ruineren; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen; zetten