Neerlandés

Traducciones detalladas de schaden de neerlandés a español

schaden:

Conjugaciones de schaden:

o.t.t.
  1. schaad
  2. schaadt
  3. schaadt
  4. schaaden
  5. schaaden
  6. schaaden
o.v.t.
  1. schaadde
  2. schaadde
  3. schaadde
  4. schaadden
  5. schaadden
  6. schaadden
v.t.t.
  1. ben geschaad
  2. bent geschaad
  3. is geschaad
  4. zijn geschaad
  5. zijn geschaad
  6. zijn geschaad
v.v.t.
  1. was geschaad
  2. was geschaad
  3. was geschaad
  4. waren geschaad
  5. waren geschaad
  6. waren geschaad
o.t.t.t.
  1. zal schaden
  2. zult schaden
  3. zal schaden
  4. zullen schaden
  5. zullen schaden
  6. zullen schaden
o.v.t.t.
  1. zou schaden
  2. zou schaden
  3. zou schaden
  4. zouden schaden
  5. zouden schaden
  6. zouden schaden
diversen
  1. schaad!
  2. schaadt!
  3. geschaad
  4. schadend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schaden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
dañar beschadigen; kwetsen
estorbar belemmeren; beperken
herir beschadigen; kwetsen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afectar afbreuk doen aan; benadelen; bezeren; blesseren; duperen; kwetsen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden aangaan; belasteren; betreffen; beïnvloeden; deren; inwerken; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; raken; slaan op; smaden; treffen
causar perjuicio benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; duperen; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; bezoedelen; deren; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; krenken; kwetsen; pijn doen; toetakelen; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
dañar afbreuk doen aan; benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; kwaad doen; kwetsen; nadelig zijn; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezoedelen; deren; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; kapotmaken; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; moeren; mollen; nadeel berokkenen; pijn doen; smaden; toetakelen; zeer doen
discriminar kwaad doen; nadelig zijn; schaden achterstellen; discrimineren
enfadar kwaad doen; nadelig zijn; schaden
entorpecer kwaad doen; nadelig zijn; schaden afstompen; kazen; krachteloos maken; ontwrichten; verlammen; vervlakken
estorbar kwaad doen; nadelig zijn; schaden bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; hinderen; moeilijker maken; onmogelijk maken; storen; tegenwerken; verhinderen; zwaarder maken
hacer daño benadelen; duperen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden aandoen; aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; deren; kwaad doen; leed berokkenen; nadeel berokkenen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
hacer daño a benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; duperen; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden deren; krenken; kwetsen
hacer mal benadelen; duperen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden aandoen; aanmodderen; afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; belasteren; broddelen; grieven; iets misdoen; kladden; knauwen; knoeien; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; misdragen; misdrijven; morsen; neppen; omlijnen; pijn bezorgen; pijn doen; prutsen; rommelen; smaden; tillen; vlekken; zeer doen
herir bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden afschieten; afvuren; belasteren; deren; grieven; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn bezorgen; pijn doen; schieten; schoten lossen; smaden; vuren; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
lastimar benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; duperen; kwetsen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezoedelen; deren; eer door het slijk halen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; pijn bezorgen; pijn doen; smaden; verwonden; zeer doen
lesionar bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; beschadigen; deren; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; smaden
maltratar beschadigen; schaden afranselen; billekoek geven; een pak slaag geven; iemand toetakelen; in elkaar slaan; mishandelen; molesteren; pijnigen; toetakelen
menoscabar afbreuk doen aan; benadelen; schaden neerhalen; neersabelen
ofender benadelen; duperen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden belasteren; benadelen; deren; grieven; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; misdrijven; nadeel berokkenen; pijn doen; smaden; zeer doen
perjudicar afbreuk doen aan; benadelen; bezeren; blesseren; duperen; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezoedelen; deren; eer door het slijk halen; grieven; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; pijn doen; smaden; zeer doen
perjudicar a una persona benadelen; duperen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
postergar benadelen; duperen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden achterstellen; discrimineren; opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
reducir afbreuk doen aan; benadelen; schaden achteruitgaan; afnemen; afprijzen; beknotten; beperken; declineren; herleiden; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen

Wiktionary: schaden


Cross Translation:
FromToVia
schaden dañar harm — cause damage
schaden herir scathe — injure
schaden estropear endommagermettre une chose en mauvais état en lui faisant subir quelque dommage.
schaden perjudicar nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un.