Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. uitkrijsen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de uitkrijsen de neerlandés a español

uitkrijsen:

uitkrijsen verbo (krijs uit, krijst uit, krijste uit, krijsten uit, uitgekrijst)

  1. uitkrijsen (uitgillen)
  2. uitkrijsen (uitschreeuwen; uitroepen; uitgillen; uitbrullen)
    chillar; gritar

Conjugaciones de uitkrijsen:

o.t.t.
  1. krijs uit
  2. krijst uit
  3. krijst uit
  4. krijsen uit
  5. krijsen uit
  6. krijsen uit
o.v.t.
  1. krijste uit
  2. krijste uit
  3. krijste uit
  4. krijsten uit
  5. krijsten uit
  6. krijsten uit
v.t.t.
  1. heb uitgekrijst
  2. hebt uitgekrijst
  3. heeft uitgekrijst
  4. hebben uitgekrijst
  5. hebben uitgekrijst
  6. hebben uitgekrijst
v.v.t.
  1. had uitgekrijst
  2. had uitgekrijst
  3. had uitgekrijst
  4. hadden uitgekrijst
  5. hadden uitgekrijst
  6. hadden uitgekrijst
o.t.t.t.
  1. zal uitkrijsen
  2. zult uitkrijsen
  3. zal uitkrijsen
  4. zullen uitkrijsen
  5. zullen uitkrijsen
  6. zullen uitkrijsen
o.v.t.t.
  1. zou uitkrijsen
  2. zou uitkrijsen
  3. zou uitkrijsen
  4. zouden uitkrijsen
  5. zouden uitkrijsen
  6. zouden uitkrijsen
en verder
  1. ben uitgekrijst
  2. bent uitgekrijst
  3. is uitgekrijst
  4. zijn uitgekrijst
  5. zijn uitgekrijst
  6. zijn uitgekrijst
diversen
  1. krijs uit!
  2. krijst uit!
  3. uitgekrijst
  4. uitkreisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitkrijsen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
chillar joelen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
chillar uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; emmeren; fluisteren; foeteren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; knarsen; krassen; krijsen; lispelen; luidkeels iets verkondigen; piepen; roepen; schetteren; schreeuwen; sissen; tetteren; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen; zich krabben
gritar uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; krijsen; roepen; schreeuwen; toeroepen; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen
gritar a voces uitgillen; uitkrijsen blaffen; brullen; bulderen; het uitgillen; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen