Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. uitvlakken:


Neerlandés

Traducciones detalladas de uitvlakken de neerlandés a español

uitvlakken:

uitvlakken verbo (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)

  1. uitvlakken (wissen; uitwissen; wegvegen; )

Conjugaciones de uitvlakken:

o.t.t.
  1. vlak uit
  2. vlakt uit
  3. vlakt uit
  4. vlakken uit
  5. vlakken uit
  6. vlakken uit
o.v.t.
  1. vlakte uit
  2. vlakte uit
  3. vlakte uit
  4. vlakten uit
  5. vlakten uit
  6. vlakten uit
v.t.t.
  1. heb uitgevlakt
  2. hebt uitgevlakt
  3. heeft uitgevlakt
  4. hebben uitgevlakt
  5. hebben uitgevlakt
  6. hebben uitgevlakt
v.v.t.
  1. had uitgevlakt
  2. had uitgevlakt
  3. had uitgevlakt
  4. hadden uitgevlakt
  5. hadden uitgevlakt
  6. hadden uitgevlakt
o.t.t.t.
  1. zal uitvlakken
  2. zult uitvlakken
  3. zal uitvlakken
  4. zullen uitvlakken
  5. zullen uitvlakken
  6. zullen uitvlakken
o.v.t.t.
  1. zou uitvlakken
  2. zou uitvlakken
  3. zou uitvlakken
  4. zouden uitvlakken
  5. zouden uitvlakken
  6. zouden uitvlakken
en verder
  1. ben uitgevlakt
  2. bent uitgevlakt
  3. is uitgevlakt
  4. zijn uitgevlakt
  5. zijn uitgevlakt
  6. zijn uitgevlakt
diversen
  1. vlak uit!
  2. vlakt uit!
  3. uitgevlakt
  4. uitvlakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitvlakken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
limpiar afnemen; afstoffen; afwissen; boenen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
barrer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afvegen; begeleiden; bezemen; leiden; meevoeren; opvegen; schoonborstelen; schoonvegen; vegen; voeren; wegpinken; wegvegen
borrar uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen aanrekenen; aanwrijven; afschrijven; berispen; beschuldigen; blameren; diskwalificeren; doorstrepen; gispen; iemand schrappen; in elkaar overlopen; laken; nadragen; royeren; tanen; te niet doen; uitroeien; uitschrijven; uitsluiten; verbleken; vervagen; vervloeien; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegvagen; wissen
derribar uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afbreken; begeven; bomen kappen; breken; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; plaatsen; ruineren; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uit elkaar halen; uitroeien; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vloeren; wegvagen; wippen; zetten
erradicar uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; wegvagen
hacer desaparecer uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; vagen; wegvagen
limpiar uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afvegen; afwissen; gladmaken; gladwrijven; kaken; klusje opknappen; klussen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonmaken; schoonpoetsen; uitmesten; uitruimen; uitsnijden; vis kaken; zuiveren